ECLI:NL:GHDHA:2015:534

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
200.110.347-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep op grond van prorogatie ex artikel 96 Rv

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een hoger beroep van Q-TASC tegen twee vonnissen van de rechtbank Dordrecht. Q-TASC had op 4 juli 2012 hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van 24 november 2011 en 5 april 2012. In het hoger beroep voerde Q-TASC één grief aan, terwijl CS IT in zijn memorie van antwoord drie grieven indiende. De kern van de zaak was de vraag of partijen ontvankelijk waren in hun hoger beroep, gezien de bepalingen van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof oordeelde dat het tussenvonnis van 24 november 2011 niet was bestreden, waardoor het appel in zoverre niet-ontvankelijk was. Het hof concludeerde dat partijen bij hun eerdere overeenkomst niet expliciet het voorbehoud van hoger beroep hadden gemaakt, wat noodzakelijk is volgens artikel 333 Rv. Hierdoor werden beide partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. Het hof compenseerde de proceskosten, zodat elke partij de eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken tussen partijen over het voorbehoud van hoger beroep in civiele zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.110.347/01
Zaaknummer rechtbank : 287597 CV EXPL 11-8434

arrest van 24 maart 2015

inzake

[appellant], h.o.d.n. Q-TASC,

wonende te Dordrecht,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: Q-TASC,
advocaat: mr. E.J.L. Mulderink te Breda,
tegen

[geïntimeerde], h.o.d.n. CS IT SOLUTIONS,

wonende te Rotterdam,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: CS IT,
advocaat: mr. S. El Hadouchi te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 4 juli 2012 is Q-TASC in hoger beroep gekomen van twee door de rechtbank Dordrecht, sector kanton, locatie Dordrecht, tussen partijen gewezen vonnissen van 24 november 2011 en 5 april 2012. Bij memorie van grieven met een productie heeft Q-TASC één grief aangevoerd. Bij memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel met producties heeft CS-IT de grief bestreden en op zijn beurt drie grieven aangevoerd. Daarna heeft Q-TASC bij memorie van antwoord in het incidenteel appel deze grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende:
Partijen hebben op 13 april 2010 een (raam)overeenkomst gesloten op grond waarvan CS IT werkzaamheden verrichtte in opdracht van Q-TASC.
CS IT heeft deze overeenkomst per 1 december 2010 rechtsgeldig opgezegd.
In eerste aanleg heeft Q-TASC in conventie van CS IT – samengevat en voor zover thans nog van belang – gevorderd dat CS IT zou worden veroordeeld tot betaling van een conform artikel 13 lid 3 van de (raam)overeenkomst te berekenen boete ad € 285.750,-, dan wel subsidiair € 116.560,- aan schadevergoeding.
CS IT heeft in reconventie betaling gevorderd van Q-TASC van € 8.772,88, vermeerderd met rente en kosten, in verband met een nog openstaande factuur.
De kantonrechter heeft de vordering in conventie toegewezen tot een bedrag van € 9.400,- en CS IT in de kosten veroordeeld; in reconventie heeft de kantonrechter de hoofdsom toegewezen en de kosten gecompenseerd.
2. Tegen het tussenvonnis van 24 november 2011 zijn geen grieven gericht, zodat het appel in zoverre niet-ontvankelijk is.
3. Aan de orde is de vraag of partijen overigens in hun hoger beroep kunnen worden ontvangen. Uit het vonnis van de kantonrechter van 5 april 2012 blijkt dat hij heeft beslist op grond van artikel 96 Rv, nadat Q-TASC al eerder bij dagvaarding – onbestreden – heeft gesteld dat partijen in onderling overleg hebben bepaald om op grond van artikel 96 Rv de kantonrechter om een beslissing te vragen. Ingevolge artikel 333 Rv, tweede volzin, staat in zaken als bedoeld in artikel 96 Rv slechts hoger beroep open als partijen zich dat beroep hebben voorbehouden. Dit betekent dat partijen, toen zij zich tot de kantonrechter wendden, uitdrukkelijk en eensluidend moeten hebben verklaard dat zij de mogelijkheid van hoger beroep (voor zover wettelijk toegestaan) hebben voorbehouden (NJ 2003/15). Nu hieromtrent niets is gesteld of gebleken moet worden aangenomen dat genoemd voorbehoud niet is gemaakt. Partijen zullen daarom in hun appel niet-ontvankelijk worden verklaard.

Beslissing

Het hof:
  • verklaart Q-TASC niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep in het principaal appel van de vonnissen van de rechtbank Dordrecht van 2 november 2011 en 5 april 2012;
  • verklaart CS-IT niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep in het incidenteel appel van het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 5 april 2012;
  • compenseert de proceskosten in het principaal en het incidenteel appel, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Flipse, A.J.M.E. Arpeau en A.J.P. Schild en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.