4.1.De rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep van belang – het volgende overwogen, waarbij belanghebbende als eiser en de heffingsambtenaar als verweerder is aangeduid:
"
Ten aanzien van [A] te [Z]
1. (…)
2. Verweerder is bij de waardering van de werktuigenberging uitgegaan van de taxatiewijzer agrarische objecten peildatum 1 januari 2011, een en ander zoals beschreven in het verweerschrift. De taxatiewijzer zou, aldus eiser, voor een open wagenberging € 60,- per m² en voor een gesloten berging € 95,- per m² als waarde aanhouden. Verweerder waardeert de volledige berging als gesloten, eiser vindt daarentegen dat de hele berging (zoals ook in het verleden het geval zou zijn geweest) als open gewaardeerd moet worden. De rechtbank vindt dat het meest recht wordt gedaan aan de situatie als het open en gesloten gedeelte van de berging tot op zekere hoogte apart worden gewaardeerd.
3. In deze zaak is sprake van een wagenberging, waarvan een deel gesloten is, dateert uit 1992 en een oppervlak heeft van 650 m². Bij de waardering heeft verweerder dit deel conform de taxatiewijzer verstaffeld vanwege het grotere oppervlak en de eerste 390 m² gewaardeerd op 100% en de overige 260 m² op 60% van € 95,-. De waarde van dit deel van de berging komt dan uit op € 51.870,-. Als voor het open deel van de loods, gebouwd in 2000, wordt uitgegaan van een oppervlak van 975 m², een waarde van € 60,- per m² en de verstaffeling wordt voortgezet met 60%, dan kan de waarde van dit deel van de wagenberging worden geschat op € 35.100,-. De totale waarde van de loods komt hiermee op € 86.790,-. De waarde die verweerder heeft aangehouden van € 77.350,- is dan ook niet te hoog.
Ten aanzien van [B] te [Z]
4. (…)
5. De waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1993/1994, 22 885, nr. 36, blz. 44). De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op verweerder. Slechts indien verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de (eventueel) door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter - desgeraden na inwinning van een deskundigenbericht - zelf tot een vaststelling in goede justitie van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
6. Verweerder heeft aan de hand van het taxatierapport van [Y] van
16 april 2013 voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Voor deze vergelijking heeft de taxateur gebruik gemaakt van de vergelijkingsmethode, waarbij een vrijstaande bedrijfswoning in de vergelijking is betrokken, en twee 2/1 kap bedrijfswoningen. Daarnaast heeft de taxateur gebruik gemaakt van de landelijke taxatiewijzer agrarisch. De taxateur komt aan de hand van deze vergelijking voor eisers woning op een gemiddelde prognosewaarde van € 361.341,- en een getaxeerde waarde van € 345.000,-. Daaruit kan worden afgeleid dat de uiteindelijk vastgestelde waarde van € 189.000,- niet te hoog is.
7. Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder in een van de processtukken abusievelijk heeft vermeld dat de woning een fraaie ligging aan het water zou hebben. Uitgangspunt voor de waardering is echter het in 6 genoemde taxatierapport geweest, en uit dat rapport valt niet af te leiden dat de ligging in voor eiser ongunstige zin zou zijn meegerekend. Verder is weliswaar opvallend dat de woning op hetzelfde bedrag is gewaardeerd als [C], maar voor de beoordeling is een verklaring daarvoor niet nodig, zolang voor beide objecten aannemelijk is dat verweerder de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Dat is hier het geval, zoals ook uit het navolgende zal blijken.
Ten aanzien van [C] te [Z]
8. (…)
9. Verweerder heeft aan de hand van het taxatierapport van [Y] van
10 april 2013 voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Voor deze vergelijking heeft de taxateur gebruik gemaakt van de vergelijkingsmethode, waarbij een vrijstaande bedrijfswoning in de vergelijking is betrokken, en twee 2/1 kap bedrijfswoningen. De taxateur komt aan de hand van deze vergelijking voor eisers woning op een gemiddelde prognosewaarde van € 341.416,- en een getaxeerde waarde van € 298.000,-. Daaruit kan worden afgeleid dat de uiteindelijk vastgestelde waarde van € 189.000,- niet te hoog is.
10. Voor het overige wordt verwezen naar wat in 6 en 7 is overwogen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."