ECLI:NL:GHDHA:2015:425

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.152.697
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake straat- en contactverbod tussen ex-partners met betrekking tot omgang met minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De voorzieningenrechter had op 3 juni 2014 een straat- en contactverbod opgelegd aan de man in verband met de spanningen tussen hem en de vrouw, die de moeder van hun kind is. De man is van mening dat er geen rechtens relevante gronden zijn voor het opleggen van deze verboden en heeft in hoger beroep vijf grieven geformuleerd. De vrouw heeft de grieven bestreden en het hof heeft beide partijen gevraagd hun procesdossiers over te leggen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van het vonnis van de rechtbank en de ingediende stukken. Het hof is van oordeel dat er gronden aanwezig zijn die het straat- en contactverbod rechtvaardigen, gezien de aangiften van bedreiging en mishandeling die de vrouw tegen de man heeft gedaan. De spanningen tussen de man en de vrouw zijn dermate groot dat dit een negatief effect heeft op het welzijn van hun kind. Het hof heeft geoordeeld dat het tijdelijk opschorten van het contact tussen de man en zijn kind gerechtvaardigd is.

In de beslissing heeft het hof het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd, de proceskosten gecompenseerd en de overige vorderingen van de man afgewezen. Het arrest is uitgesproken op 13 januari 2015 door de drie rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.152.697
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/451060/ KG ZA 14-451

arrest van de familiekamer d.d. 13 januari 2015

inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.C. Smit te Utrecht,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.W.M. Jansen te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 1 juli 2014 is appellant in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2014, gewezen tussen partijen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis en de daarin vermelde stukken.
Bij memorie van grieven heeft appellant 5 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde de grieven bestreden.
Beide partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het incident

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Door appellant wordt gevorderd: Het uw Hof moge behagen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, d.d. 3 juni 2014 in de zaak met het nummer C/10/451060/ KG ZA 14-451 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van geïntimeerde af te wijzen onder veroordeling van de geïntimeerde in de proceskosten tot een bedrag van € 671,-.
3. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof de grieven gezamenlijk.
Straat- en contactverbod
4. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis overwogen dat het opleggen van een straatverbod en een contactverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht zich vrijelijk in het maatschappelijk verkeer te verplaatsen en om zich daarin vrijelijk te uiten. Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden aan voormeld criterium moeten worden getoetst en aan de hand daarvan moet worden beoordeeld of een straat- en contactverbod gerechtvaardigd is.
5. Het hof leest in de grieven van appellant dat hij van mening is dat er geen rechtens relevante gronden aanwezig zijn om een straat – en contactverbod op te leggen.
6. Door appellant zijn onder meer de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd:
  • De verbalisant heeft geen letsel waargenomen bij geïntimeerde;
  • Indien appellant daadwerkelijk schoppen aan geïntimeerde had uitgedeeld dan had de verbalisant de blauwe plekken moeten waarnemen;
  • Appellant heeft naar aanleiding van de aangiften nog altijd geen bericht ontvangen van het openbaar ministerie;
  • Appellant staan geen andere middelen ter beschikking dan de blote betwisting van de inhoud van de aangifte van geïntimeerde;
  • De rechtbank heeft ten onrechte klakkeloos aangenomen dat hulpverlening noodzakelijk voor [naam kind] te wijten is aan gedragingen van appellant jegens geïntimeerde, hetgeen appellant juist uitdrukkelijk bestrijdt;
  • Appellant heeft ex art 1:377a BW een eigen wettelijke verplichting tot omgang met zijn kind. Geïntimeerde wordt in de gelegenheid gesteld appellant te dwarsbomen deze verplichting uit te oefenen;
  • In art 3 van het IVRK is tevens beschreven dat het belang van het kind centraal dient te staan bij alle maatregelen die het kind betreffen.
7. Door geïntimeerde is gemotiveerd verweer gevoerd. Door geïntimeerde is onder meer het volgende naar voren gebracht:
  • Uit de rapportages van de politie te Rotterdam volgt dat er al jarenlang een spanningsvolle situatie is tussen partijen;
  • Appellant moet op 20 oktober 2014 voorkomen in verband met de mishandeling op 26 april 2014. Er is dus wel degelijk tot vervolging van de man overgegaan;
  • De advocaat van geïntimeerde heeft op 20 mei 2014 vastgesteld dat appellant naar geïntimeerde spugende bewegingen maakte en het woord hoer naar haar mimede;
  • Geïntimeerde is aangesloten op het Aware systeem van stichting Arosa. Slechts 80 vrouwen uit Rotterdam en omgeving zijn op dit systeem aangesloten;
  • Er is sprake van een bijzonder spanningsvolle situatie tussen partijen waar [naam kind] onder lijdt;
  • Geïntimeerde heeft geen borderline persoonlijkheidsstoornis;
  • Een moeder heeft de plicht om de omgang tussen de vader en een kind mogelijk te maken;
8. Het hof overweegt als volgt. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat er gronden aanwezig zijn die een straat- en contactverbod rechtvaardigen. Het hof maakt de gronden die de voorzieningenrechter aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd tot de zijne. Vaststaat dat geïntimeerde diverse malen aangifte heeft gedaan tegen appellant ter zake van bedreiging en mishandeling. Door geïntimeerde zijn de aangiftes in het geding gebracht. De aangiftes hebben er toe geleid dat het openbaar ministerie is overgegaan tot vervolging van appellant. De advocaat van geïntimeerde heeft op 20 mei 2014 zelf waargenomen dat appellant naar geïntimeerde spugende bewegingen maakte. Een feit is dat geïntimeerde is aangesloten op het Aware systeem hetgeen een duidelijke aanwijzing is voor het bestaan van een spanningsvolle situatie tussen geïntimeerde en appellant.
9. De vader en zijn kind hebben in beginsel recht op omgang met elkaar. Er kunnen echter feiten en omstandigheden aanwezig zijn die maken dat er tijdelijk geen omgang of contact is tussen de vader en zijn kind zoals in de situatie dat de spanningen tussen de direct betrokkenen dermate groot zijn dat het kind als gevolg van die spanningen klem en verloren raakt of dreigt te raken tussen de beide ouders. Het hof is van oordeel dat de spanningen tussen appellant en geïntimeerde dermate groot zijn dat dit een negatief effect heeft op het welzijn van de minderjarige. Vanuit dit perspectief bezien is het hof thans van oordeel dat er een grond aanwezig is die het tijdelijk opschorten van het contact tussen appellant en zijn kind rechtvaardigt.
Proceskosten
10. Gezien het feit dat er sprake is van ex-partners zal het hof de proceskosten in appel compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 3 juni 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen:
compenseert de proceskosten en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, Stollenwerck en A.E. Sutorius-van Hees en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2015 in aanwezigheid van de griffier.