ECLI:NL:GHDHA:2015:424

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.129.850/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nalatenschap en verantwoordelijkheden van de executeur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Leiden, van 13 februari 2013. De appellanten zijn niet benoemd tot erfgenamen in de uiterste wil van de erflater en hebben daarom geen aanspraken op de nalatenschap. De zaak betreft de rol van de executeur, die door de erflater is aangesteld om de begrafenis te regelen en de nalatenschap af te wikkelen. De appellanten hebben in hun memorie van grieven vijf grieven geformuleerd, die door de geïntimeerden zijn bestreden. De zaak is op 28 november 2014 bepleit door de advocaat van de appellanten, terwijl de geïntimeerden niet zijn verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de executeur zijn taak heeft aanvaard door de begrafenis van de erflater te regelen. De appellanten hebben betoogd dat de executeur hen niet heeft geïnformeerd over het overlijden en de begrafenis, maar het hof oordeelt dat dit niet onrechtmatig is, aangezien de appellanten geen erfgenamen zijn en erflater geen specifieke instructies heeft gegeven over de begrafenis. Het hof concludeert dat er geen onrechtmatig handelen door de geïntimeerden jegens de appellanten is aangetoond en dat de overige grieven geen bespreking meer behoeven. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep, omdat de procedure als nodeloos is beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.129.850/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 1173057 / CV EXPL 12-3581

arrest van de familiekamer d.d. 13 januari 2015

inzake
1.[appellant een],
wonende te [woonplaats]),
en
2. [appellant twee],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. A.M.A. Kok – Verheijde, te Tegelen gemeente Venlo,
tegen
1.[geintimeerde een],
wonende te [woonplaats],
en
2.[geintimeerde twee]
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden
advocaat: mr. O.H.G. Daane Bolier te Zoetermeer, heeft zich onttrokken.

Het geding

Bij exploot van 13 mei 2013 zijn appellanten in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Leiden, van 13 februari 2013 tussen partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis en de daarin vermelde stukken.
Bij memorie van grieven hebben appellanten 5 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven bestreden.
Appellanten hebben op 17 juni 2014 een akte genomen.
Geïntimeerden hebben op 15 juli 2014 een antwoord akte genomen.
Op 28 november 2014 is de zaak bepleit enkel door de advocaat van appellanten. Geïntimeerden zijn niet verschenen.
Appellanten hebben arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Door appellanten wordt gevorderd: Het is op deze gronden, dat appellanten de eer hebben te concluderen dat het uw hof behage te vernietigen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2013 en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, geïntimeerden te veroordelen, hoofdelijk, in die zin dat in geval één van gedaagden betaalt de andere gedaagde zal zijn bevrijd, tot betaling van schadevergoeding ex artikel 6:162 juncto 6:106 BW groot € 2.000,- aan [appellant twee] alsmede aan de heer [appellant een], vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.000,-, ingaande 21 april 2010, zulks tot de dag der algehele voldoening.
3. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof de grieven zoveel mogelijk gemeenschappelijk.
4. In de uiterste wil van erflater zijn tot erfgenaam benoemd:
  • [geintimeerde een]
  • [geintimeerde twee]
  • [erfgenaam drie]
  • [erfgenaam vier]
  • [erfgenaam vijf].
5. Appellanten zijn door erflater niet tot zijn erfgenaam benoemd. Appellanten zijn dus geen rechtsopvolgers onder algemene titel van erflater. Derhalve kunnen zij geen aanspraken van erflater op grond van onrechtmatig handelen of wanprestatie jegens erflater geldend maken.
6. Uit de uiterste wil volgt dat geïntimeerde sub 1 tot executeur is benoemd. Erflater heeft bepaald dat tot het de taak van de executeur behoort om zijn begrafenis of crematie te verzorgen. Voorts heeft erflater aan de executeur een zeer ruime bevoegdheid gegeven voor de afwikkeling van zijn nalatenschap.
7. De kracht van executele zit in het feit dat bij afwikkeling van de nalatenschap en de wijze waarop de begrafenis dient te geschieden de macht wordt geconcentreerd in handen van één persoon, de vertrouwensman van erflater. Door concentratie van de macht, rond de vertrouwenspersoon van erflater, worden impasses met betrekking tot de begrafenis en de boedelafwikkeling voorkomen.
8. De erfrechtelijke executele ontstaat eerst op het moment van overlijden. Uit het feit dat geïntimeerde sub 1 de begrafenis van erflater heeft geregeld heeft hij naar het oordeel van het hof zijn taak als executeur aanvaard. De aanvaarding vloeit voort uit het gedrag van geïntimeerde sub 1.
9. De executeur moet aan een erfgenaam alle door deze gewenste inlichtingen omtrent de uitoefening van zijn taak geven.
10. Door appellanten wordt bestreden dat het de wens van erflater was dat geïntimeerde sub 1 diende zorg te dragen voor de begrafenis van erflater. Appellanten verwijzen naar een verklaring van erflater. In deze verklaring is gesteld: “De belangen van [naam], dienen voortaan te worden behartigd door de heer [naam]ouderling van de [naam]..”.
11. In punt 20 van de memorie van antwoord gaan geïntimeerden in op de betreffende verklaring. Gezien het ziektebeeld van erflater betwijfelen geïntimeerden of de betreffende verklaring ook de wil van erflater inhoudt. Er is geen verzoek bij de kantonrechter gedaan dat had moeten dienen tot ontslag van de bewindvoerder.
12. Het hof overweegt als volgt. Erflater heeft in zijn uiterste wil van 29 november 2006 over zijn nalatenschap beschikt. Tevens heeft erflater geïntimeerde sub 1 benoemd tot executeur. Op grond van de uiterste wil van erflater was geïntimeerde gerechtigd tot het regelen van de begrafenis van erflater. Het is de verantwoordelijkheid van de executeur om invulling te geven aan de begrafenis van erflater. Bij de invulling van zijn taak kan hij de erfgenamen en/of de nabestaanden raadplegen, echter het is en blijft de verantwoordelijkheid van de executeur op welke wijze hij/zij invulling geeft aan zijn taak. Alleen bij het einde van zijn taak dient de executeur rekening en verantwoording af te leggen aan de erfgenamen. In het onderhavige geval zijn appellanten niet eens erfgenaam, derhalve is geïntimeerde sub 1 geen enkele rekening en verantwoording verschuldigd aan appellanten.
13. Van enig onrechtmatig handelen door geïntimeerden jegens appellanten is het hof op basis van de gestelde feiten en omstandigheden niet gebleken. Het niet informeren van een familielid over het overlijden en de begrafenis van erflater acht het hof geen overschrijding van de maatschappelijke zorgvuldigheid die geïntimeerde jegens appellanten in acht had dienen te nemen te meer daar erflater in zijn uiterste wil geen enkele nadere instructie had gegeven met betrekking tot zijn begrafenis. Nu van overschrijding van een zorgvuldigheidsnorm niet is gebleken, kan evenmin sprake zijn van schade.
14. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeven de overige grieven geen bespreking meer en dient het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Leiden, van 13 februari 2013 te worden bekrachtigd.
15. Het hof is van oordeel dat appellanten terecht in de kosten in eerste aanleg zijn veroordeeld. Dat geïntimeerden enige kosten hebben gemaakt acht het hof aannemelijk.
16. Nu het hof van mening is dat de onderhavige procedure nodeloos is gevoerd, zal het hof appellanten volledig veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Leiden, van 13 februari 2013 tussen de partijen gewezen;
veroordeelt appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerden begroot op € 2.195,- gespecificeerd als volgt:
  • vastrecht € 299,-
  • salaris advocaat € 1.896,-
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, A.N. Labohm en B. Breederveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2015 in aanwezigheid van de griffier.