ECLI:NL:GHDHA:2015:4041

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2015
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
DH 09-2014
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met betrekking tot vooringenomenheid van rechters

In deze zaak heeft [verzoekster] op 14 november 2014 tijdens een pleidooi in een civiele procedure voor het gerechtshof Amsterdam een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters D.J. van der Kwaak, L.A.J. Dun en C.C. Meijer. De gronden voor het wrakingsverzoek waren dat de rechters de schijn van vooringenomenheid zouden hebben gewekt door een productie die [verzoekster] wilde overleggen te weigeren. Dit verzoek werd op 19 december 2014 behandeld door de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag, nadat de zaak was verwezen vanuit het gerechtshof Amsterdam.

Tijdens de zitting heeft [verzoekster] haar gronden voor het wrakingsverzoek toegelicht, waarbij zij stelde dat de weigering van de productie een indicatie was van subjectieve partijdigheid van de rechters. De gewraakte rechters hebben echter aangegeven dat de beslissing om de productie te weigeren een procesbeslissing was, die niet duidde op vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of de gronden voor wraking gegrond waren en of de aanvulling van de wrakingsgronden door [verzoekster] tijdig was ingediend.

De wrakingskamer oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die duidden op vooringenomenheid van de rechters. De beslissing om de productie te weigeren was volgens de wrakingskamer een reguliere procesbeslissing en niet een indicatie van partijdigheid. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing werd op 8 januari 2015 openbaar uitgesproken, waarbij de betrokken partijen op de hoogte werden gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer Rolnummer hoofdzaak
: DH 09-2014
: 200.142.212/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 8 januari 2015
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking in de hoofdzaak met genoemd rolnummer van:

[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,

advocaat: mr. E. Broerse te Hoofddorp.

Het geding

1. In de civiele procedure voor het gerechtshof Amsterdam onder zaaknummer 200.142.212/01 tussen [verzoekster] en Siekman & Stassen Advocaten en Belastingadviseurs
N.V. c.s. (Siekman & Stassen) heeft op 14 november 2014 een pleidooi plaatsgevonden. Tijdens dat pleidooi heeft [verzoekster] een verzoek tot wraking gedaan van mrs. D.J. van der Kwaak, L.A.J. Dun en C.C. Meijer. De gronden van het wrakingsverzoek zijn weergegeven in het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.
2. Bij fax van 14 november 2014 aan het hof heeft [verzoekster] een eigen verslag van de zitting ingediend en de door [verzoekster] opgegeven wrakingsgronden aangevuld, alsmede een nader opgekomen wrakingsgrond aangevoerd.
3. Bij beslissing tot verwijzing van 19 november 2014 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam in het kader van de 'pilot externe wrakingskamer' de wrakingszaak op grond van artikel 62b Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.
4. De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald op 19 december 2014. [verzoekster], de gewraakte raadsheren, alsmede Siekman & Stassen zijn van de behandeling op deze datum op de hoogte gebracht.
5. Bij e-mail van 27 november 2014 heeft mr. Van der Kwaak, mede namens mrs. Dun en Meijer, het hof medegedeeld dat zij niet berusten in het verzoek tot wraking en een reactie gegeven op het wrakingsverzoek. Voorts is in de e-mail medegedeeld dat zij niet aanwezig zullen zijn bij de behandeling van de zaak.
6. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 19 december 2014 ter zitting behandeld,
waarbij [verzoekster] is verschenen, alsmede mr. J.J. Perrels, advocaat van Siekman & Stassen.

Het wrakingsverzoek

7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in de hoofdzaak van 14 november 2014 heeft [verzoekster] als grondslag voor het wrakingsverzoek aangevoerd dat de raadsheren de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt doordat zij een productie die [verzoekster] had willen overleggen, welke productie volgens [verzoekster] van eenvoudige aard is en geen nadere toelichting behoeft en waaruit blijkt dat Siekman & Stassen de rechtbank en het hof op een cruciaal punt heeft voorgelogen, hebben geweigerd. [verzoekster] heeft bij fax van 14 november 2014, ter aanvulling van de door het hof Amsterdam weergegeven
gronden voor de wraking, naar voren gebracht dat gezien de gang van zaken ter zitting, ook sprake is van subjectieve partijdigheid van de raadsheren jegens haar.
8. Ter zitting van de wrakingskamer heeft [verzoekster] de gronden van het wrakingsverzoek mondeling toegelicht aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.
Zij heeft de wrakingskamer verzocht te beslissen dat het door haar opgemaakte verslag van de zitting, zoals weergegeven in de fax van 14 november 2014, als vaststaand wordt beschouwd.

De reactie van de raadsheren

9. De raadsheren stellen zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. Zij hebben in hun schriftelijke reactie naar voren gebracht dat de beslissing een productie van [verzoekster] die in strijd met het procesreglement niet tijdig is ingediend, te weigeren, niet meebrengt dat bij haar de geobjectiveerde vrees kon ontstaan dat de desbetreffende leden van het hof jegens haar persoonlijk, dan wel aangaande een standpunt in de desbetreffende zaak, een vooringenomenheid koesteren.
Voorts kunnen andere redenen voor wraking dan die welke ter zitting aan het hof zijn medegedeeld, te weten de subjectieve partijdigheid die zou volgen uit de gang van zaken ter zitting, ná het wrakingsverzoek, niet meer aan het wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

10. Alvorens tot beoordeling van de wrakingsgronden over te gaan, dient de wrakingskamer, gelet op artikel 37 lid 3 Rv., te beoordelen of de aanvulling van de wrakingsgronden door [verzoekster] bij fax van 14 november 2014 toegelaten kan worden. Met betrekking tot het onder 8 vermelde verzoek van [verzoekster] stelt het hof voorop dat aan dat verzoek geen gehoor kan worden gegeven. Daartoe wordt overwogen dat het, naar luid van artikel 88 Rv., aan de rechter en de griffier is het proces-verbaal op te maken en het (dus) niet aan de wrakingskamer van dit hof is een verslag of een proces­ verbaal van een zitting van een andere kamer/zittingscombinatie vast te stellen. Voor zover [verzoekster] zich niet kan verenigen met het proces-verbaal kan zij zich richten tot de (zittings)rechter en griffier van het gerechtshof Amsterdam.
11. Met betrekking tot de vraag of de aanvulling van de gronden toegelaten dient te worden, wordt overwogen dat in beginsel het proces-verbaal de kenbron is van het verhandelde ter terechtzitting, waaronder de vermelding van de opgevoerde wrakingsgronden. Daarmee is het ook niet de rechter "die de wrakingsgronden bepaalt" maar de rechter en de griffier die in het proces-verbaal de opgevoerde wrakingsgronden vermelden.
De wrakingskamer begrijpt de fax van [verzoekster] van 14 november 2014 zo dat nadat de zitting was gesloten, uit de gang van zaken bij die zitting voor haar een nieuwe grond ('subjectieve partijdigheid') voor het wrakingsverzoek is ontstaan. Gezien de gang van zaken bij de zitting zoals weergegeven in het proces-verbaal, is aannemelijk dat die grond voor [verzoekster] eerst na de zitting heeft postgevat. Gelet hierop en de omstandigheid dat de aanvulling van de gronden nog op de dag van de zitting is ingediend, acht de wrakingskamer die aanvulling in dit geval tijdig ingediend. De wrakingskamer zal derhalve ook daarop responderen.
12. Met betrekking tot de wrakingsgronden wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 36 Rv. kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter wordt geacht onpartijdig te zijn. Een partij die stelt dat dit niet het geval is, dient feiten en omstandigheden aan te voeren en - zo nodig - te bewijzen/aannemelijk te maken die de conclusie kunnen dragen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
13. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de wrakingskamer van oordeel dat ten aanzien van de desbetreffende raadsheren niet van een uitzonderlijke omstandigheid is gebleken die een aanwijzing oplevert dat sprake is van vooringenomenheid. Daartoe wordt overwogen dat de beslissing om een productie van [verzoekster] te weigeren een procesbeslissing betreft, gemotiveerd met een verwijzing naar het procesreglement. De vraag of die procesbeslissing inhoudelijk juist is of niet, leent zich in beginsel slechts in zoverre voor een oordeel door de wrakingskamer als die beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat die beslissing slechts kan voortvloeien uit vooringenomenheid jegens [verzoekster], althans dat de bij haar bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
Deze situatie doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer niet voor.
Dat uit het verslag van [verzoekster] van de pleidooizitting en/of de afwijking van dat verslag met het proces-verbaal van de zitting, voortvloeit dat sprake is van subjectieve partijdigheid van de raadsheren jegens haar, althans dat de bij [verzoekster] bestaande vrees van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is, is onvoldoende aannemelijk geworden.
Hetgeen [verzoekster] verder heeft aangevoerd - dat de productie niet had mogen worden geweigerd aangezien het een stuk betreft dat van groot belang is en dat het stuk van eenvoudige aard is en geen nadere uitleg behoeft - vormt, wat zij van de beslissing van het hof Amsterdam de productie te weigeren, evenmin een objectieve rechtvaardiging voor de gestelde vooringenomenheid.
14. Gelet op het voorgaande zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking afwijzen.

Beslissing

Het hof:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan [verzoekster], alsmede aan (de advocaat van) Siekman & Stassen, en de genoemde raadsheren.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W. van Rijkom, J.M. van de Poll, J.T. Sanders, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2015, in aanwezigheid van de griffier.