In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van Gonmar Vastgoed B.V. tegen de Gemeente Oegstgeest. Gonmar heeft in eerste aanleg gevorderd dat een dwangbevel van 7 oktober 2013 buiten werking wordt gesteld en dat de Gemeente wordt verboden invorderingsmaatregelen te treffen. De rechtbank Den Haag heeft in haar vonnis van 14 januari 2015 niet in de door Gonmar gevorderde zin beslist, wat heeft geleid tot het hoger beroep.
Tijdens de comparitie op 25 augustus 2015 hebben beide partijen verzocht om toelating tot de Second Opinion-procedure. Dit verzoek is toegestaan, en partijen hebben de benodigde SO-formulieren ingevuld en ondertekend, waarmee zij instemden met de procedure. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de stukken uit de eerste aanleg, waarbij het hof de overwegingen van de rechtbank grotendeels heeft overgenomen, met enkele aanvullingen.
Het hof concludeert dat, zelfs als de factuur van 17 september 2008 niet als een (heffings-)besluit herkenbaar was, Gonmar alsnog bezwaar had kunnen maken na de duiding van de factuur door de Gemeente, wat zij niet heeft gedaan. Hierdoor is er formele rechtskracht ontstaan. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt Gonmar in de kosten van de procedure in hoger beroep, die zijn begroot op € 3.095,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.937,- voor verschotten en € 1.158,- voor salaris.