ECLI:NL:GHDHA:2015:4034

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2015
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
22-002136-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontucht met minderjarige en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2014. De verdachte, geboren in 1990 in Afghanistan, was samen met een vriend beschuldigd van ontucht met een 13-jarig meisje in een hotelkamer, wat onder andere geslachtsgemeenschap inhield. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor het subsidiair ten laste gelegde. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte in een overwichtssituatie handelden ten opzichte van het slachtoffer, wat de ernst van het feit vergroot. De verdachte had eerder al een gevangenisstraf ondergaan en was voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen werd in grote lijnen gevolgd, maar het hof heeft de straf gematigd in vergelijking met andere vergelijkbare zaken. Tevens is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof rekening hield met de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. Het hof heeft de redelijke termijn overschreden geconstateerd, maar volstond met de constatering van deze schending.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002136-14
Parketnummers: 10-730128-12 en 99-000129-37 (VI)
Datum uitspraak: 20 augustus 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2014 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1990 te [geboorteplaats] (Afghanistan),
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 6 augustus 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en omtrent de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling en is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, één en ander als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 april 2012 tot en met 16 april 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [aangeefster], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk
- het brengen en/of houden van één of meer van zijn/hun vingers in de vagina van die [aangeefster] en/of
- het brengen en of houden van zijn/hun penis(sen) in de vagina en/of de anus van die [aangeefster] en/of
- het betasten van de borsten van die [aangeefster],
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- meenemen van die [aangeefster] naar een hotelkamer en/of
- die [aangeefster] tegen haar wil geheel of gedeeltelijk ontkleden en/of
- uit elkaar duwen/trekken van de benen van die [aangeefster] en/of
- dreigend tegen die [aangeefster] zeggen dat ze op haar buik moest gaan liggen en/of
- het misbruik maken van het overwicht dat verdachte(n) had(den) over die [aangeefster], welk overwicht voortkwam uit het leeftijdsverschil tussen verdachte(n) en die [aangeefster];
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 15 april 2012 tot en met 16 april 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met [aangeefster] (geboren op [geboortejaar] 1998), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- het brengen en/of houden van één of meer van zijn/hun vingers in de vagina van die [aangeefster] en/of
- het brengen en of houden van zijn/hun penis(sen) in de vagina en/of de anus van die [aangeefster] en/of
- het betasten van de borsten van die [aangeefster].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en de beslissing omtrent de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. In zoverre zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen.
Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het bestreden vonnis. Het vonnis waarvan beroep dient derhalve - behoudens voor zover het wordt vernietigd - te worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een vriend schuldig gemaakt aan ontucht met een 13-jarig meisje in een hotelkamer, onder andere bestaande uit geslachtsgemeenschap. Aldus heeft de verdachte het fysieke en psychische welzijn van het jonge slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en een ernstige inbreuk gemaakt op haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. De ervaring leert dat kinderen die het slachtoffer zijn geworden van een zedenmisdrijf daar nog langdurig psychische schade van kunnen ondervinden.
Het hof heeft bij de op te leggen straf het volgende in aanmerking genomen. Het hof stelt voorop dat uit de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten naar voren zijn gekomen die het oordeel rechtvaardigen dat de geslachtsgemeenschap met het slachtoffer onvrijwillig heeft plaatsgevonden.
In het nadeel van de verdachte heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte en de medeverdachte hebben gehandeld in een overwichtssituatie, zulks in meerdere opzichten. In de eerste plaats hadden zij getalsmatig de overhand (twee tegen één). Daarnaast kenden de verdachte en de medeverdachte elkaar goed, terwijl de verdachte en de medeverdachte enerzijds en het slachtoffer anderzijds elkaar niet of nauwelijks kenden. Tenslotte waren de verdachte en de medeverdachte relatief een stuk ouder dan het slachtoffer. Daar komt bij dat gebleken is dat de verdachte tezamen met diezelfde medeverdachte eerder is veroordeeld ter zake van een ernstig strafbaar feit tot een langdurige gevangenisstraf. In dit verband speelt ook nog een rol dat de verdachten, zo blijkt uit het dossier, op sommige momenten met elkaar communiceerden in een taal die voor het slachtoffer onverstaanbaar was.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 juli 2015 is de verdachte bovendien meermalen onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van andere strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
In het voordeel van de verdachte neemt het hof in aanmerking dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit een jongvolwassene was en – zoals hierboven overwogen - dat niet is komen vast te staan dat de ontucht onvrijwillig heeft plaatsgevonden. Evenmin is gebleken dat de verdachte op de hoogte was van de werkelijke leeftijd van het slachtoffer. Daar komt bij dat het slachtoffer tegenover de politie heeft verklaard aan de verdachte en zijn medeverdachte een hogere leeftijd te hebben opgegeven dan haar werkelijke leeftijd. Voorts houdt het hof rekening met de omstandigheid dat het ten laste gelegde feit inmiddels ruim drie jaar geleden heeft plaatsgevonden.
Bij dit alles geldt dat het hof zich heeft georiënteerd in straffen die in vergelijkbare zedenzaken met minderjarige slachtoffers zijn opgelegd. Daarbij is het hof tot de conclusie gekomen dat de door de rechter in eerste aanleg opgelegde straf zodanig zwaarder is in vergelijking tot andere min of meer vergelijkbare zaken, dat het hof een matiging aangewezen acht.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, nu de berechting in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaren en het hoger beroep op 15 mei 2014 is ingesteld en het dossier op 3 april 2015 – derhalve niet binnen acht maanden - ter griffie van het hof is ontvangen. Het hof zal, gelet op de totale procesduur en de omstandigheid dat de schending van de redelijke termijn bij de berechting in eerste aanleg mede is gelegen in de door de verdediging ingediende onderzoekswensen, met de enkele constatering van deze schending volstaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 15g, 15i, 15j, 36f, 47, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Het hof heeft geconstateerd dat de verdachte bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2010 (onder parketnummer 10-611261-09) is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdachte is met ingang van 12 maart 2012 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van 420 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De aldus (voorwaardelijk) niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf bedraagt 14 maanden.
De officier van justitie heeft op 25 juni 2012 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Deze vordering strekt tot een herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in verband met het ten laste gelegde feit, voor de duur van de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie, met dien verstande dat zij – met de rechtbank – concludeert tot een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 120 dagen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Hij heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond en het hof zal deze vordering daarom toewijzen, met in acht neming van het volgende.
Het hof ziet in de omstandigheid dat de verdachte langer in voorarrest heeft gezeten dan de duur van de gevangenisstraf die hem door het hof wordt opgelegd, in de omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat de verdachte wist dat het slachtoffer slechts dertien jaar oud was, in de zeer verschillende aard van het thans bewezenverklaarde feit, vergeleken met het feit waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling betrekking had, alsmede in de tijd die inmiddels sedert het bewezenverklaarde feit is verstreken, dit alles in samenhang beoordeeld, aanleiding om te gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd en thans alsnog moet worden ondergaan, te beperken tot twee maanden.
Voor het overige zal het hof die vordering afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan alsmede ten aanzien van de beslissing omtrent de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, en doet in zoverre opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toeen gelast dat de bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2010 onder parketnummer 10-611261-09 opgelegde vrijheidsstraf - welke als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd - alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van
2 (twee) maanden, wordt ondergaan.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door mr. S. van Dissel,
mr. Chr.A. Baardman en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, in bijzijn van de griffier mr. J. van der Vegte.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 augustus 2015.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.