In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van een gewelddadige beroving op 9 februari 2013 te Rotterdam, waarbij hij samen met anderen het slachtoffer heeft bedreigd met een vuurwapen en een geldbedrag van 550 euro heeft buitgemaakt. Daarnaast is de verdachte ook aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. In eerste aanleg werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de opgelegde gevangenisstraf herzien naar 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Het hof heeft ook vastgesteld dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, maar heeft besloten om hier niet verder op in te gaan. De verdachte heeft aangegeven zijn leven een positieve wending te willen geven, wat het hof ten voordele van hem heeft gewogen. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is genomen in het belang van de rechtsgang en de bescherming van de samenleving.