Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 23 juni 2015
FACE THE FUTURE B.V.,
Het geding
Verdere beoordeling van het hoger beroep
ongerechtvaardigdis. Het hof heeft in dit verband in zijn tussenarrest partijen verzocht een zoveel mogelijk gespecificeerd overzicht te verstrekken van de financiële en mogelijk andere inspanningen die de Staat, FTF en eventuele derden hebben verricht om de Face-bossen te realiseren. De Staat heeft in dit verband aangevoerd dat FTF slechts 5-10% aan de aanleg van de Face-bossen heeft bijgedragen (waarbij hij zich beriep op het nieuwsbulletin van de Stichting Face, overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord), dat de Staat een aanzienlijke subsidiepot heeft voor bosaanleg waarvan een deel ten gunste van de aanleg van de Face-bossen is gekomen, al kan de Staat bij gebrek aan gedetailleerde gegevens, waarover alleen FTF beschikt, niet kan zeggen hoeveel, en dat een en ander betekent dat een eventuele verrijking aan zijn kant niet ongerechtvaardigd kan worden genoemd. FTF heeft de stellingen van de Staat op dit punt niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken. Zij heeft er in haar akte na tussenarrest mee volstaan op te geven welk bedrag FTF zelf voor de Face-bossen heeft uitgegeven, maar ervoor gekozen geen antwoord te geven op de vraag van het hof welke financiële bijdragen andere partijen, waaronder de Staat, daaraan hebben geleverd. Nu FTF desgevraagd heeft geweigerd haar stelling op dit punt toe te lichten verbindt het hof hieraan op de voet van art. 22 Rv. de conclusie dat niet is komen vast te staan dat een eventuele verrijking aan de zijde van de Staat ongerechtvaardigd is. Ook op deze zelfstandige grond faalt het betoog van FTF dat de Staat ongerechtvaardigd is verrijkt.
fair balancetussen het nagestreefde doel en de door haar ondervonden nadelen ontbreekt, aangezien geen compensatie is geboden. Het hof verwerpt dit betoog. Een
fair balanceontbreekt slechts dan indien sprake is van een
individual and excessive burdenbij FTF. Uit hetgeen hiervoor naar aanleiding van grief 4 en 5 is overwogen volgt evenwel dat FTF onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat daarvan in haar geval sprake is.