ECLI:NL:GHDHA:2015:3918

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
2200183815
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van snelheidsovertreding door huurder van motorvoertuig

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 30 september 2015, stond de verdachte terecht in hoger beroep wegens een snelheidsovertreding. De verdachte, die een Porsche Cayenne GTS had gehuurd, werd beschuldigd van het overschrijden van de maximumsnelheid op de A16 te Hendrik-Ido-Ambacht op 28 september 2013. De tenlastelegging stelde dat de verdachte als houder van het voertuig verantwoordelijk was voor de overtreding, maar de verdachte ontkende de bestuurder te zijn geweest op het moment van de overtreding. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte de auto had gehuurd voor een periode van slechts één etmaal en dat hij deze had uitgeleend aan een andere persoon. De advocaat-generaal vorderde een veroordeling, maar de verdediging betoogde dat de verdachte niet als houder kon worden aangemerkt volgens de Wegenverkeerswet 1994.

Het hof oordeelde dat de verdachte, als huurder van het voertuig voor een korte periode, niet kon worden aangemerkt als houder in de zin van de wet. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, die had vastgesteld dat een huurder voor een korte termijn niet als houder kan worden beschouwd. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als bestuurder aan te merken en sprak hem vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De beslissing van het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en stelde dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 10-114753-14

Gerechtshof Den Haag

enkelvoudige kamer voor strafzaken

Proces-verbaal

van de op 30 september 2015 in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof.
Tegenwoordig zijn:
mr. R.M. Bouritius, voorzitter, en
mr. K. Kiela, griffier.
Voorts is aanwezig mr. V.A.E. Lantain, advocaat-generaal.
De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte, genaamd:

naam: [naam],

voornamen:
[voornaam],
geboren op [dag] 1991 te Rotterdam,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht,
is niet ter terechtzitting aanwezig.
De voorzitter doet mededeling van een faxbericht, d.d. 30 september 2015, inhoudende de mededeling van de verdachte dat deze afstand doet van het recht bij de behandeling van de zaak in hoger beroep aanwezig te zijn.
Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. O. Saki, advocaat te Rotterdam, die desgevraagd door de voorzitter mededeelt door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De raadsvrouw van de verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld de bezwaren van de verdachte tegen het vonnis op te geven.
De raadsvrouw geeft op dat de verdachte van oordeel is ten onrechte te zijn veroordeeld.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 september 2015, betreffende de verdachte;
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door het hof te nemen beslissing.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de raadsvrouw mee:
De verdachte zit uit anderen hoofde gedetineerd en hij heeft afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht voor deze zitting. De verdachte is niet verschenen tijdens de zitting in eerste aanleg. De dagvaarding voor die zitting heeft de verdachte zelf opgehaald bij het postkantoor maar hij is de zitting vervolgens vergeten. Hij woonde toen bij zijn moeder.
De verdachte stelt niet de bestuurder van de auto te zijn geweest op het tijdstip waarop de tenlastegelegde overtreding zou zijn gepleegd. De verdachte heeft aangegeven wie wel met de betreffende auto gereden heeft. De verdachte had de auto gehuurd van een autoverhuurbedrijf. In het antwoordformulier van het CJIB, dat zich in het dossier bevindt, is de verdachte door het autoverhuurbedrijf als bestuurder opgegeven. De verdachte stelt nooit een brief te hebben ontvangen.
De verdachte had de auto uitgeleend aan zijn broer en die heeft de auto weer aan een ander persoon uitgeleend. Ik heb onderzoek verricht en informatie van zijn zus ontvangen waaruit blijkt dat de bestuurder van de auto is genaamd: [naam], geboren op [dag] 1994. Over een adres van deze persoon beschik ik niet. Nu de gegevens van de bestuurder bekend zijn, dient de verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Subsidiair verzoek ik de behandeling van de zaak aan te houden om de bestuurder te horen.
De voorzitter vraagt de raadsvrouw of zij met de verdachte heeft besproken in hoeverre het bestuurd worden van de auto door een ander in overeenstemming is met de huurovereenkomst, aangezien de auto op naam van de verdachte was gehuurd en een andere bestuurder niet zou zijn verzekerd, zodat de conclusie getrokken zou kunnen worden dat de verdachte niet als een goed huisvader heeft zorggedragen voor de auto.
De voorzitter vraagt de raadsvrouw voorts hoe aannemelijk de door de raadsvrouw aangevoerde feiten naar haar oordeel zijn, nu de verdachte niet is verschenen.
De raadsvrouw deelt mede:
Dat het handelen van de verdachte in strijd is met de huurovereenkomst heb ik niet besproken met de verdachte, die kwestie is in deze zaak niet aan de orde.
Er is geen aanwezigheidsplicht voor de verdachte. We hebben een afweging gemaakt en ik heb de verdachte geadviseerd niet te komen. De feitelijke situatie is dat de verdachte stelt niet de bestuurder van de auto te zijn geweest op het moment dat de tenlastegelegde overtreding zou zijn gepleegd.
De advocaat-generaal voert hierna het woord en draagt de schriftelijke vordering voor.
De advocaat-generaal vordert vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een geldboete van € 1.850,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 28 dagen, alsmede tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden.
De advocaat-generaal legt de schriftelijke vordering aan het gerechtshof over.
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging en deelt mede:
De verdachte wist eerder nog niet wie de bestuurder van de auto was en stelt zelf niet de bestuurder te zijn geweest. Artikel 181 van de Wegenverkeerswet 1994 gaat niet op. De verdachte heeft wel tijdig kenbaar gemaakt wie de bestuurder was. Ik verzoek de verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Subsidiair verzoek ik de behandeling van de zaak aan te houden. Met betrekking tot de strafmaat merk ik op dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Na zijn detentie is hij als pakketbezorger aan het werk gegaan. De opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid vormt voor de verdachte een probleem en ik verzoek deze voorwaardelijk op te leggen. Ten aanzien van de geldboete refereer ik me aan het oordeel van het hof. Ik weet niet wat de verdachte verdient, wel meer dan € 1.000,- denk ik.
De advocaat-generaal en de raadsvrouw krijgen de gelegenheid tot respectievelijk repliek en dupliek.
De advocaat-generaal deelt mede:
Met betrekking tot het rijbewijs van de verdachte en de opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid ben ik van mening dat de verdachte beter had moeten weten. Uit de justitiële documentatie blijkt daarnaast dat op 14 augustus 2015 aan de verdachte een strafbeschikking is opgelegd ter zake van een snelheidsovertreding.
De voorzitter deelt mede dat het een snelheidsovertreding betreft met pleegdatum 27 juni 2014.
De raadsvrouw deelt mede:
Ik beschik over een uittreksel justitiële documentatie van maart 2015. Ik vroeg me af of de verdachte toen niet vast zat, maar dat is toch niet zo.
Aan de raadsvrouw wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.

Aantekening mondeling arrest

als bedoeld in artikel 425, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te Rotterdam van 8 april 2015, gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van heden.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
een bij de ontdekking van het hierna omschreven strafbaar feit onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), gekentekend [aaaaa], op of omstreeks 28 september 2013 te Hendrik-Ido-Ambacht op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de A16, geen gevolg
heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 198 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden, terwijl verdachte toen houder, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder o van de Wegenverkeerswet 1994, van dat motorvoertuig was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op of omstreeks 28 september te Hendrik-Ido-Ambacht als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de A16, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord a1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 198 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd.
Daartoe overweegt het hof het volgende.
Uit de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, dat de verdachte een motorrijtuig, een Porsche Cayenne GTS met het kenteken [aaaaa], op 28 september 2013 te 8.00 uur heeft gehuurd bij het autoverhuurbedrijf [bedrijf] te Utrecht, welke overeenkomst van huur en verhuur door partijen werd aangegaan tot en met 29 september 2013 te 08:00 uur.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van overtreding waarin staat vermeld dat op 28 september 2013 omstreeks 16:16 uur is geconstateerd dat met een motorvoertuig gekentekend [aaaaa], merk Porsche op de A16 te Hendrik-Ido-Ambacht met een snelheid van 205 km/uur is gereden, welke snelheid na correctie is vastgesteld op 198 km/uur. Deze overtreding werd fotografisch vastgelegd en de bestuurder is niet staande gehouden.
Het Antwoordformulier is ter plaatse als voorzien voor de gegevens van de bestuurder ingevuld met de personalia van de verdachte, welke documenten in het dossier zijn gevoegd.
Blijkens het door de verdachte ingevulde ‘grievenformulier hoger beroep’ ontkent de verdachte op het tenlastegelegde tijdstip als bestuurder van de auto te zijn opgetreden. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep personalia kenbaar gemaakt van de persoon die wel als bestuurder zou zijn opgetreden.
Ingevolge artikel 181 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW94) kunnen, indien een bij of krachtens deze wet als overtreding strafbaar gesteld feit wordt begaan door een bij de ontdekking van het feit onbekend gebleven bestuurder van een motorrijtuig, de op het feit gestelde straffen worden opgelegd aan de eigenaar of houder van dat motorrijtuig voor zover deze niet reeds naast de bestuurder voor dat feit aansprakelijk is.
Krachtens artikel 1, eerste lid onder o WVW94 wordt onder ‘houder van een motorrijtuig’ verstaan degene die het voertuig:
1. op grond van een overeenkomst van huurkoop onder zich heeft,
2 in vruchtgebruik heeft, of
3 anderszins, anders dan als eigenaar of bezitter, tot duurzaam gebruik onder zich heeft.
De onderhavige zaak vergt dus allereerst antwoord op de vraag of huurderschap voor een etmaal met zich brengt dat de huurder het voertuig tot duurzaam gebruik onder zich heeft.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 oktober 1991 VR1992,36 uitgemaakt dat als houder van een motorrijtuig in de zin van het toenmalige artikel 1, lid 1 onder 7 sub d van de WVW niet valt aan te merken degene die dat motorrijtuig krachtens huur voor slechts enkele dagen onder zich heeft.
Daartoe heeft de Hoge Raad het volgende overwogen.
“Krachtens artikel 1 lid 1 sub 7e WVW wordt onder ‘houder van een motorrijtuig’ onder meer verstaan hij, die het motorrijtuig anders dan als eigenaar of bezitter, tot duurzaam gebruik onder zich heeft.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 1, eerste lid onder 7e sub d, WVW, in het bijzonder de in de toelichting op de nota van wijzigingen bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot de Wet van 26 september 1974, Stb. 546, houdende wijziging van de Wegenverkeerswet (Kentekenplicht voor op de weg staande motorrijtuigen; registratie van kentekens), moet worden afgeleid dat als houder van een motorrijtuig in de zin van die bepaling niet valt aan te merken degene die dat motorrijtuig krachtens huur voor slechts enkele dagen onder zich heeft”.
In deze zaak was er sprake van een overeenkomst van huur tussen partijen voor de duur van twee dagen en de rechtbank was van oordeel dat kon worden gesproken van het ‘tot duurzaam gebruik onder zich hebben’ van het betrokken voertuig. De Hoge Raad oordeelde echter dat de rechtbank aan de in de tenlastelegging voorkomende term ‘houder’ – welke term daarin kennelijk is gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 1, eerste lid onder 7e sub d WVW – een onjuiste, want met even genoemde bepaling strijdige, betekenis heeft toegekend.
Het hof overweegt verder (met de AG mr. Machielse in diens conclusie voor HR 13 oktober 2009, RvdW 2009), dat in de Memorie van toelichting op het voorstel WVW 1994 (Kamerstukken II 1990/91, 22030, nr. 3 blz. 63) wordt gesteld dat de in het eerste lid opgenomen omschrijvingen van begrippen voor het merendeel ongewijzigd zijn overgenomen uit de Wegenverkeerswet en dat het daarom ook redelijk is te veronderstellen dat de hiervoor weergegeven interpretatie van het begrip houder voor de WVW 1994 zijn gelding heeft behouden.
Het hof ziet onder ogen dat de onderhavige kentekenaansprakelijkheid in de opsporings- en vervolgingspraktijk van alledag een belangrijke rol vervult, maar dat was ook het geval in 1991, toen AG mr. Meijers in zijn conclusie voorafgaand aan eerstgenoemd arrest van de Hoge Raad reeds uitsprak: “Een goede reden om ook niet degene die een auto voor een korte tijd huurt als houder aan te merken – waardoor de afstand tussen houder in de zin van art. 40 lid 1 WVW en ‘degene die heeft doen of laten rijden” wordt verminderd – zie ik niet. Maar alleen actie van de wetgever tot wijziging van de definitie van art. 1 lid 1 onder 7 WVW kan tot dat resultaat leiden”. In deze leemte is echter niet voorzien.
Naar het oordeel van het hof gaat het tegen de achtergrond van het legaliteitsbeginsel de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om thans aan het begrip "houder" een andere uitleg te geven dan die welke door de Hoge Raad uitdrukkelijk is aanvaard.
Dat brengt mee dat de verdachte, huurder van de desbetreffende personenauto voor de duur van een etmaal, niet kan worden aangemerkt als houder in de zin der wet en dat hij van het hem primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Voorts is het hof van oordeel dat, afgezien van verdachtes huurderschap, niet de minste aanwijzing voor het subsidair tenlastegelegde is gelegen in de niet ondertekende mededeling van het autoverhuurbedrijf. Bij het ontbreken van ander bewijs op grond waarvan de verdachte als bestuurder ten tijde van de subsidiair tenlastegelegde overtreding kan worden aangemerkt, zal het hof de verdachte ook daarvan vrijspreken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De voorzitter deelt mede, dat voor de advocaat-generaal gedurende veertien dagen na heden beroep in cassatie openstaat.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.