Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals de voorzieningenrechter deze heeft vastgesteld onder ‘2’ in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof van deze feiten zal uitgaan.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:
- in conventie, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de minderjarige kinderen van partijen met ingang van 24 augustus 2015 in [plaats B] op de [naam] te [plaats B] naar school zullen gaan en is de man vervangende toestemming verleend om de minderjarigen op deze school in te schrijven voor het schooljaar 2015/2016;
- in reconventie, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de minderjarige [naam] met ingang van het seizoen 2015/2016 door de vrouw kan worden ingeschreven bij een nog nader te bepalen voetbalclub in [plaats A] ;
- in conventie en in reconventie het meer of anders gevorderde afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3. De vrouw vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van de man zal afwijzen en de vorderingen van de vrouw, in reconventie, voor zover deze zijn afgewezen, alsnog zal toewijzen; met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties en in de nakosten ad € 131,- zonder betekening in conventie of reconventie (voor zover van toepassing), € 205,- zonder betekening in conventie en in reconventie tezamen , verhoogd met € 68,- in geval van betekening, met bepaling dat daarover de wettelijke rente zal zijn verschuldigd met ingang van veertien dagen na de datum van in deze te wijzen arrest.
4. De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw. In het (voorwaardelijke) incidenteel appel vordert de man, voor het geval het hof beslist om de vordering van de vrouw alsnog toe te wijzen en de minderjarigen op de school in [plaats A] zullen worden ingeschreven, het bestreden vonnis te vernietigen voor zover het de inschrijving van [naam] op een nader door de vrouw te bepalen voetbalclub in [plaats A] betreft en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [naam] met ingang van het seizoen 2015/2016 zal worden ingeschreven bij de voetbalvereniging [naam] in [plaats B] en dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend teneinde die inschrijving tot stand te brengen; met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening binnen de bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de bedoelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening.
5. In hoger beroep spitst het geschil zich allereerst toe op de vraag, op welke school de minderjarigen
- [naam] , geboren [datum] en
- [naam] , geboren [datum] ,
moeten worden ingeschreven.
Het betreft, zoals ook de voorzieningenrechter terecht voorop heeft gesteld, een geschil in de zin van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechter dient, wanneer een vergelijk tussen partijen niet mogelijk is, een zodanige beslissing te nemen als in het belang van de minderjarigen wenselijk is.
6. Het hof overweegt als volgt.
7. Als meest verstrekkend verweer voert de man aan dat het spoedeisend belang van de vrouw bij een voorziening in hoger beroep niet langer aanwezig is. De vrouw heeft dit betwist.
8. Het hof is van oordeel dat de vrouw nog altijd een spoedeisend belang heeft bij een beoordeling in hoger beroep, nu zij stelt dat, ingeval het hof anders zou beslissen dan de voorzieningenrechter ten aanzien van de school die de minderjarigen bezoeken, de minderjarigen rond de kerstvakantie kunnen overstappen naar een andere school.
9. Vast staat dat partijen na hun uiteengaan in oktober 2013 een zorgregeling zijn overeengekomen, inhoudende dat de minderjarigen in de ene week van zondag 16.30 tot dinsdag 18.30 uur en in de andere week van vrijdag 18.30 uur tot dinsdag 18.30 uur bij de man verblijven en gedurende de andere perioden in die weken bij de vrouw. In Leiden woonden partijen na de verbreking van de samenwoning op een korte afstand van elkaar.
10. Het was de intentie van beide partijen, om naar [plaats B] en omgeving te verhuizen. De vrouw heeft uiteindelijk de keuze gemaakt, een huurwoning in [plaats A] te betrekken, daar waar zij aanvankelijk heeft gezocht naar een huurwoning in [plaats C] dan wel [plaats B] . Beide ouders hebben hun werk in [plaats B] en directe omgeving.
11. Inmiddels - sedert het bestreden vonnis - is de situatie zo dat uitvoering is gegeven aan het vonnis van de voorzieningenrechter. De minderjarigen gaan met ingang van het schooljaar 2015-2016 naar een school in [plaats B] en de oudste is lid van een voetbalvereniging in [plaats A] . De man is verhuisd naar [plaats B] en woont daar samen met zijn nieuwe partner. De vrouw is verhuisd naar [plaats A] . De zorgregeling verloopt nog altijd zoals partijen zijn overeengekomen.
12. Het hof is van oordeel dat het niet in het belang van de minderjarigen is om wederom van school te wisselen. Zij hebben een forse verandering in hun leefsituatie doorgemaakt doordat beide ouders zijn verhuisd naar een nieuwe woonomgeving. In beide woonomgevingen moeten de minderjarigen hun weg vinden. Zij moeten daarnaast gewend raken aan een nieuwe school. Voor de jongste minderjarige is het de eerste school waar hij onderwijs volgt. De vrouw heeft niet weersproken dat het met de minderjarigen goed gaat op deze school en dat zij daar vriendjes hebben gemaakt. Dat de oudste minderjarige wat dromerig kan zijn zoals de vrouw stelt, doet daaraan niet af. Het hof acht het dan ook een te ingrijpende verandering, zo kort na de andere veranderingen waarmee de minderjarigen al geconfronteerd zijn geweest, indien de minderjarigen die school nu weer moeten verlaten en moeten wennen op een nieuwe school. Ofschoon het belang van de kinderen gediend zou zijn met minder reistijd, is dit in een situatie van co-ouderschap, waarbij de ouders niet bij elkaar in de buurt wonen, door een wijziging in school niet te realiseren. Bij de door de vrouw voorgestane wijziging wordt de reistijd weliswaar enigszins teruggebracht, maar dit weegt niet op tegen de nadelen van wederom een wisseling voor de kinderen.
13. Het voorgaande leidt er toe dat het hof het bestreden vonnis op dit onderdeel zal bekrachtigen.
14. Het hof komt door deze bekrachtiging niet toe aan de bespreking van het voorwaardelijk incidenteel appel van de man.
15. Nu partijen voormalig levensgezellen zijn ziet het hof geen grond om een van partijen in de proceskosten te veroordelen. De vorderingen hiertoe worden over en weer afgewezen.