BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de vervangende toestemming om de minderjarige in te schrijven op openbare basisschool [basisschool A] te [woonplaats moeder] en de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling).
2. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de moeder vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige in te schrijven op openbare basisschool [basisschool A] te [woonplaats moeder] ;
- inzake de zorgregeling:
primairde verdeling van zorg- en opvoedingstaken vast te stellen conform het voorstel van de moeder zoals opgenomen onder nummer 31 van het hoger beroepschrift;
subsidiairde verdeling van zorg- en opvoedingstaken vast te stellen conform het voorstel van de moeder zoals opgenomen onder nummer 34 van het hoger beroepschrift;
meer subsidiaireen zodanige verdeling van zorg- en opvoedingstaken vast te stellen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken af te wijzen.
4. De moeder stelt dat ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) de belangen van een minderjarige de eerste overweging dienen te vormen bij een beslissing als de onderhavige, maar dat uit vaste jurisprudentie volgt dat zulks niet noodzakelijkerwijs betekent dat het belang van een kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechter zal bij zijn beslissing over dergelijke geschillen ook alle andere omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen. De moeder stelt dat de belangenafweging in de bestreden beschikking in dat licht onjuist dan wel onbegrijpelijk is. De moeder stelt dat de minderjarige zowel bij de schoolkeuze als bij de zorgregeling belang heeft bij stabiliteit, rust en regelmaat, en dat dit gewaarborgd wordt door de schoolkeuze en zorgregeling zoals door de moeder verzocht. Onder de huidige zorgregeling moet de minderjarige tien keer per twee weken het traject [woonplaats moeder] - [woonplaats vader] afleggen, hetgeen veel tijd vergt. Toewijzing van de verzoeken van de moeder zou betekenen dat de minderjarige minder hoeft te reizen, waardoor meer rust ontstaat, terwijl zij ook in staat zal zijn contact te onderhouden met vriendjes en vriendinnetjes in [woonplaats vader] en om daarnaast een sociaal leven op te bouwen in [woonplaats moeder] . De verzoeken van de moeder komen voorts tegemoet aan de belangen van de vader, nu de door de moeder voorgestelde zorgregeling ook voorziet in frequent contact tussen de vader en de minderjarige in een voor hen vertrouwde omgeving. Daarnaast is de moeder bereid om het halen en brengen van de minderjarige voor een groot deel op zich te nemen, zodat de vader in die zin geen last hoeft te hebben van de wijzigingen. De moeder heeft belang bij het aanmelden van de minderjarige op de school in [woonplaats moeder] , zodat zij betrokken kan blijven bij de school en de minderjarige kan begeleiden naar buitenschoolse activiteiten, zonder dat zij daarvoor eerst 20 kilometer moet afleggen. De moeder stelt voorts dat de noodzaak om te verhuizen voortvloeide uit het feit dat zij haar huurwoning in [woonplaats vader] niet langer kon bekostigen en samen wilde wonen met haar huidige partner. De moeder heeft bovendien de verhuizing goed voorbereid en doordacht en daarbij nagedacht over een zorgregeling waarbij frequent contact tussen de vader en de minderjarige gewaarborgd blijft en de minderjarige veel tijd blijft doorbrengen bij de vader en haar vriendjes en vriendinnetjes in [woonplaats vader] . De moeder stelt dat de communicatie tussen partijen thans moeilijk verloopt, maar dat zij daar graag met behulp van een mediator verbetering in wil brengen. Daarnaast voert de moeder aan dat zij gedurende de relatie van partijen de zorg voor de minderjarige volledig op zich had genomen en dat zij ook sindsdien de zorg voor de minderjarige niet uitbesteedt, anders dan de vader, die de zorg voor de minderjarige combineert met een eigen bedrijf en een volle werkweek. De door de moeder voorgestelde regeling doet recht aan deze taakverdeling, aldus de moeder. Voorts wijst de moeder erop dat de minderjarige nog jong is en nog niet volledig is geworteld in [woonplaats vader] , zodat het voor haar geen grote stap is van school te wisselen. De moeder concludeert dat het belang van de vader bij handhaving van de huidige regeling ondergeschikt dient te worden geacht aan de belangen van de minderjarige en de moeder bij wijziging van de school en zorgregeling.
5. De vader verweert zich daartegen als volgt. Uit artikel 1:253a, vierde lid, in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat een door ouders onderling getroffen zorgregeling kan worden gewijzigd indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of indien bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De moeder heeft haar verzoek echter niet gemotiveerd aan de hand van deze vereisten, maar aan de criteria die worden gehanteerd bij een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing. De moeder lijkt, zo stelt de vader, daarnaast bij de onderbouwing van haar verzoek te vergeten dat niet alleen de vader belang heeft bij contact met de minderjarige, maar dat ook de minderjarige belang heeft bij frequent contact met haar vader en continuering van de huidige zorgregeling. De moeder heeft besloten te gaan verhuizen, waarbij het uitgangspunt was dat de minderjarige niet van school zou wisselen en de overeengekomen zorgregeling in stand zou blijven. De moeder heeft daarmee ingestemd, en derhalve kennelijk aanvankelijk geen bezwaar gehad tegen de langere reistijd. De vader stelt voorts dat een reistijd van ongeveer twintig minuten niet dusdanig ingrijpende maatregelen als door de moeder verzocht tot gevolg moeten hebben, te weten beperking van het contact tussen de vader en de minderjarige en wijziging van de school van de minderjarige. Er zijn wel meer kinderen die verder moeten reizen om bij school te komen en die ondanks een reistijd goed presteren en een stabiel en regelmatig leven leiden. De vader stelt dat het erop lijkt dat de moeder de ongewenste gevolgen van haar verhuizing ten onrechte tracht af te wentelen op de vader en de minderjarige. De vader betwist dat de reistijd een zware wissel op de minderjarige zou trekken, en voert daartoe aan dat hij op dit punt ook geen zorgen heeft vernomen vanuit school. Integendeel, van de school heeft de vader vernomen dat het goed gaat met de minderjarige en dat zij nooit te laat komt. De vader betwijfelt voorts of de moeder de minderjarige in staat zal stellen regelmatig contact te onderhouden met haar vriendjes en vriendinnetjes in [woonplaats vader] indien de zorgregeling wordt gewijzigd, en hij wijst er in dat kader op dat het feit dat de moeder nu niet in het belang van de minderjarige en de vader op regelmatige basis een autorit van 20 minuten wil afleggen, maakt dat het ongeloofwaardig is dat zij voor instandhouding van het contact tussen de minderjarige en haar vriendjes en vriendinnetjes die rit wel regelmatig zou willen maken. De vader stelt voorts dat het voor het opbouwen van een sociaal leven in [woonplaats moeder] niet noodzakelijk is dat de minderjarige aldaar naar school gaat. De minderjarige kan immers ook buiten spelen en op die manier met buurtkinderen kennis maken. De vader stelt dat er diverse mogelijkheden zijn om de reistijd van de minderjarige te beperken, en dat de reistijd geen argument is om de zorgregeling en de school van de minderjarige te wijzigen. De vader stelt dat het belang dat de minderjarige en hij hebben bij onverstoord contact met elkaar in een vertrouwde leefomgeving dient te prevaleren boven de wens van de moeder om de co-ouderschapsregeling op de schop te nemen. De vader stelt dat hij bij de door de moeder voorgestane regeling feitelijk een “weekendpapa” wordt en dat het normale dagelijkse contact op maandag, dinsdag en woensdagochtend de vader en de minderjarige door de moeder wordt afgenomen. De vader voert voorts aan dat de minderjarige de huidige zorgregeling als zeer prettig ervaart en daarvan geen wijziging wenst. De minderjarige is bovendien de afgelopen drie jaar geconfronteerd met veel en ingrijpende veranderingen in haar leven, te weten de scheiding van haar ouders, twee verhuizingen in korte tijd, de nieuwe partner van haar moeder en de kinderen van de nieuwe partner van haar moeder, aldus een nieuw gezin met een eigen gezinssysteem. De vader stelt dat een wijziging van de zorgregeling en school van de minderjarige teveel is, gelet op alle veranderingen die zij reeds heeft moeten verwerken. De vader betwist voorts de noodzaak van de verhuizing van de moeder, alsmede dat zij de verhuizing goed heeft voorbereid en doordacht.
6. Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij worden volgens vaste rechtspraak alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in acht genomen. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Naar het oordeel van het hof zijn in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof neemt daartoe het volgende in aanmerking. Uit het door de vader in het geding gebrachte rapporten van de minderjarige blijkt dat zij goed functioneert op school, zowel op intellectueel als op sociaal vlak, terwijl uit die rapporten geen signalen af te leiden zijn dat de minderjarige zou worden belast door de huidige situatie. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader en de wijze waarop de minderjarige blijkens haar rapporten in sociale zin in de klas functioneert, is voorts naar het oordeel van het hof door de moeder niet aannemelijk gemaakt dat de minderjarige in de thuissituatie bij de vader niet met vriendjes en vriendinnetjes zou kunnen spelen. Naar het oordeel van het hof zijn de zorgen die door de moeder naar voren zijn gebracht, gelet op het goede functioneren van de minderjarige op school, onvoldoende onderbouwd. Het hof ziet derhalve onvoldoende aanwijzingen dat een wijziging van school in het belang van de minderjarige zou zijn. Het hof zal op grond daarvan het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om de minderjarige in te schrijven op basisschool [basisschool A] , afwijzen. Het hof gaat daarbij voorbij aan hetgeen door de moeder is aangevoerd ten aanzien van de noodzaak en redenen voor haar verhuizing, nu die verhuizing in onderhavige zaak niet ter beoordeling aan het hof voorligt.
7. Het hof overweegt voorts dat ingevolge artikel 1:253a, tweede lid, BW de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. Op grond van artikel 1:253a, vierde lid, in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of indien van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Naar het oordeel van het hof is – door de afwijzing van het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om de minderjarige in te schrijven op basisschool [basisschool A] in [woonplaats moeder] – geen sprake van gewijzigde omstandigheden die een grond zouden kunnen vormen voor wijziging van de zorgregeling. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve ook ten aanzien van de zorgregeling bekrachtigen.
8. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.