Verdeling
27. Partijen zijn het niet eens over de verdeling van de inboedel en de waarde daarvan. In hoger beroep heeft de man een uit zijn hoofd opgestelde inboedellijst overgelegd, waarin hij uitkomt op een geschatte waarde van € 52.906,-. Volgens de man mag de inboedel die hij heeft aangeschaft met het door hem ontvangen voorschot op de verdeling niet bij de verdeling van de inboedel worden betrokken. De man is van mening dat de rechtbank de door hem gewenste roerende zaken aan hem had moeten toedelen. Alsdan is de inboedel gelijk verdeeld. Anders dient de vrouw € 20.000,- aan de man te vergoeden.
28. De vrouw stelt dat de man bij zijn vertrek uit de echtelijke woning zijn persoonlijke spullen en de inboedelzaken die hij wilde hebben, reeds heeft meegenomen. Volgens de vrouw is de huidige woning van de man ingericht met gemeenschapsgeld, zodat tot [de peildatum] beide inboedels van partijen gemeenschappelijk eigendom waren. De vrouw is van mening dat de inboedellijst van de man niet reëel is en dat de rechtbank ter zake de inboedel juist heeft beslist.
29. Het hof overweegt als volgt. Anders dan de man meent, behoren zowel de inboedel van de voormalige echtelijke woning als de inboedel van de huidige woning van de man tot de huwelijksgemeenschap van partijen. Het hof is voorts van oordeel dat de rechtbank ter zake de inboedel terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Partijen hebben in hoger beroep wederom geen taxatierapporten dan wel complete lijsten van de inboedelgoederen met vermelding van de waarde daarvan overgelegd ter onderbouwing van hun standpunten. De bestreden beschikking zal ter zake de inboedel dan ook worden bekrachtigd.
Schuld aan de vader van de vrouw
30. Ter terechtzitting heeft het hof de vrouw nader bevraagd over de door haar gestelde en door de man in hoger beroep betwiste schuld aan haar vader. De vrouw heeft verklaard dat zij een bedrag in contanten van haar vader heeft ontvangen dat zij aan haar levensonderhoud heeft besteed. Haar advocaat heeft verklaard dat het ging om een bedrag van € 15.000,- dat in november 2012 door haar vader aan de vrouw is geschonken. Daarna heeft de advocaat van de vrouw verklaard dat het geld wel aan de vader moet worden terugbetaald. Desgevraagd kon de vrouw niet aangeven waarom zij de gestelde lening voor de inkomstenbelasting niet heeft opgegeven als schuld in box III. Evenmin kon de vrouw meedelen of haar vader het aan haar overhandigde bedrag bij de fiscus heeft opgegeven als lening. Het hof is derhalve van oordeel dat de vrouw niet dan wel onvoldoende heeft aangetoond dat het bedrag van € 15.000,- een lening betrof die op de peildatum aanwezig was en die derhalve als gemeenschapsschuld door beide partijen moet worden gedragen. De in eerste aanleg overgelegde overeenkomst (productie 7) doet daaraan niet af nu het bestaan van deze overeenkomst uitdrukkelijk door de man is betwist. Het bedrag van € 15.000,- dient dan ook niet in de verdeling te worden betrokken. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.
Rekening-courant vordering van € 21.959,07
31. De man heeft ter terechtzitting zijn grief 9 ter zake de rekening-courantvordering ingetrokken, zodat deze geen nadere bespreking behoeft.
32. De man heeft ter terechtzitting zijn grief 10 ter zake de auto van het merk [Z] ingetrokken, zodat deze geen nadere bespreking behoeft.
Betaling overbedelingsvordering en de financiële afwikkeling van de verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning
33. In grief 11 klaagt de man dat de rechtbank naar aanleiding van de door haar vastgestelde (wijze van) verdeling had moeten bepalen dat een overbedelingsschuld, pas voldaan hoeft te worden na verkoop en levering van de echtelijke woning aan derden. Dit omdat de vrouw nu reeds aanspraak maakt op deze overbedelingsuitkering. In grief 12 stelt de man aan de orde dat de rechtbank de overbedelingsvordering concreet had moeten vaststellen. De man wenst een eventuele overbedelingsschuld aan zijn zijde in termijnen te voldoen.
34. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stellingen van de man. In aanvullend incidenteel appel heeft zij voorts verzocht de voormalige echtelijke woning aan haar toe te delen tegen de door de makelaar op 9 juni 2015 bepaalde laatprijs van € 275.000,-. De man heeft tegen deze wijziging van haar verzoek geen bezwaar gemaakt.
35. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting heeft de man zich akkoord verklaard met toedeling van de woning aan de vrouw voor een bedrag van € 275.000,- mits zij in staat is de financiering daarvoor op korte termijn rond te krijgen. Het hof zal bepalen dat de woning tegen voormelde waarde aan de vrouw wordt toegedeeld, mits zij binnen twee maanden na de datum van deze beschikking de nodige financiering heeft geregeld. Mocht deze voorwaarde niet worden vervuld, dan dient de voormalige echtelijke woning alsnog te worden verkocht en geleverd aan derden.
36. Gelet op de eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen ex-echtgenoten beheersen, zal het hof conform het verzoek van de man bepalen dat hij een eventuele overbedelingsschuld aan zijn zijde pas hoeft te voldoen na verkoop en levering van de woning aan derden.
37. Nu onzeker is of de vrouw de enige rechthebbende van de woning zal worden of dat de voormalige echtelijke woning moet worden verkocht en geleverd aan derden waarbij de toekomstige verkoopopbrengst onbekend is, is het hof, evenals de rechtbank, alleen al daarom niet in staat een eventuele overbedelingsvordering vast te stellen. Grief 12 van de man faalt derhalve. Aan het verzoek om te bepalen dat de man een eventuele overbedelingsschuld in termijnen mag voldoen, komt het hof niet toe.
Waarde van de aandelen van [X] B.V.
38. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de door de deskundige vastgestelde waarde van de aandelen onjuist is. Zij voert daartoe onder meer het volgende aan:
- de deskundige heeft te weinig rekening gehouden met de gebeurtenissen van december 2011 en wat daarna nog is gebeurd (achteraf betaalde hoge managementfees en dergelijke)
- de bezwaren van de vrouw tegen het rapport zijn onvoldoende weersproken (onder meer haar stelling dat [Y] niet failliet was, zoals de man de deskundige had meegedeeld)
- de autokosten zijn ten onrechte zonder hoor en wederhoor door de deskundige geaccepteerd.
39. De man verweert zich daartegen en stelt dat de vrouw haar standpunten niet onderbouwt doordat zij enkel verwijst naar haar verweer in eerste aanleg.
40. Het hof begrijpt dat de vrouw bezwaar maakt tegen het deskundigenrapport van 1 september 2014 waarin de deskundige onder meer heeft geconcludeerd dat de waarde van de aandelen van [X] B.V. in het economisch verkeer € 390.000,- bedraagt. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vrouw desgevraagd verklaard dat geen andere deskundige hoeft te worden benoemd. Zij heeft voorts verklaard dat de door de deskundige bepaalde waarde van de aandelen van € 390.000,- moet worden gecorrigeerd met een bedrag van € 50.000,- vanwege een lening van de B.V. aan de vrouw, met een bedrag van € 15.000,- vanwege de deelneming [Y] en met een bedrag van € 93.000,- vanwege de onterecht toegepaste minderheidskorting. De man heeft tegen deze wijziging van haar verzoek geen bezwaar gemaakt. De man stelt zich op het standpunt dat de waarde van de aandelen juist is vastgesteld.
41. Het hof overweegt als volgt Het hof acht de minderheidskorting die de deskundige heeft toegepast op de waarde van het 5% aandelenpakket dat de man door middel van [X] B.V. houdt in [C] B.V. redelijk, mede gezien dit zeer geringe belang van de man in [C] B.V. De man is hierdoor niet in staat het beleid te bepalen, hetgeen een waardedrukkend effect heeft op zijn aandelenpakket.
42. Ter terechtzitting is aan de orde gesteld een bedrag van € 50.000,- dat in februari/maart 2013, derhalve vóór de peildatum [de peildatum] , vanuit de B.V. van de man naar de vrouw is overgeboekt. Volgens de advocaat van de vrouw betreft dit een lening van de B.V. aan de vrouw. De advocaat van de man heeft verklaard dat het bedrag van € 50.000,- in de jaarstukken 2013 is geboekt als dividenduitkering, maar dat dat slechts een etiket was aangezien het de halfjaarcijfers betrof. Naar aanleiding hiervan is zijdens de man voorts verklaard dat geen bezwaar bestaat tegen waardering van de aandelen op € 440.000,-. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de waarde van de aandelen moet worden gecorrigeerd met € 50.000,- nu dit bedrag in de voorlopige jaarstukken is geboekt als dividend en in de definitieve jaarstukken als rekening-courantvordering is opgenomen, hetgeen een actiefpost vormt voor de B.V. Het hof stelt de waarde van de aandelen van de man derhalve op € 440.000,-. Het hof merkt nog op dat voor zover per peildatum [de peildatum] sprake is van een schuld van de directie aan de B.V., dit een gemeenschapsschuld betreft die door beide partijen, ieder voor de helft, moet worden gedragen.
43. Ten aanzien van de deelneming [Y] overweegt het hof als volgt. De man heeft ter terechtzitting verklaard dat de aandelen [Y] op 7 december 2014 door [X] B.V. zijn overgenomen en heeft daarbij een beroep gedaan op een notariële akte, die hij ter terechtzitting zowel aan het hof als aan de advocaat van de vrouw heeft getoond. Het hof gaat er derhalve vanuit dat voormelde aandelen na de peildatum zijn verkregen, zodat de waarde van deze aandelen - wat daar verder ook van zij - voor wat betreft de waardering van de aandelen van [X] B.V. buiten beschouwing blijven.
44. Het hof acht de overige bezwaren van de vrouw tegen de waardering van de aandelen niet relevant omdat in het deskundigenrapport van 1 september 2014 is gewaardeerd op basis van de intrinsieke waarde en niet op basis van kasstromen. Bovendien grijpt de door de vrouw ingeschakelde deskundige [deskundige] in zijn brief van 21 augustus 2015 (productie 31) steeds terug op gegevens van ruim vóór de peildatum.
Latente belastingclaim Aanmerkelijk Belang (AB)
45. De vrouw is van mening dat indien rekening wordt gehouden met een latente belastingclaim die op de aandelen rust in 2014, het tarief van 22% moet worden gehanteerd. Indien rekening wordt gehouden met een toekomstig tarief, dan moet de claim contant worden gemaakt. Volgens de vrouw moet de heffing voorts niet berekend worden over het bedrag van € 18.000,- dat gemoeid was met de aanschaf van de aandelen. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vrouw nog aangevoerd dat het aan de man te wijten is dat belastingheffing zal plaatsvinden, nu hij niet heeft zorggedragen voor tijdige overdracht van de aandelen. Zij is van mening dat de man 75% en de vrouw 25% van de belasting moet dragen. De man heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van haar verzoek.
46. De man stelt zich op het standpunt dat rekening moet worden gehouden met een AB-claim van 25% nu 2013 het peiljaar is voor de heffing, en de vrouw zich in eerste aanleg met dit percentage heeft verenigd. De man erkent dat de AB-heffing niet berekend moet worden over het aanvangskapitaal van € 18.000,-. Ter terechtzitting is zijdens de man betoogd dat de belastingclaim nominaal moet worden meegenomen.
47. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting is gebleken dat de aandelen [X] B.V. nog niet aan de man zijn geleverd. Nu de tweejaarstermijn die is ingegaan na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap op [datum] en waarbinnen verdeling van de aandelen nog niet als een vervreemding wordt aangemerkt inmiddels is verstreken, zal bij de vrouw heffing plaatsvinden ter zake van inkomen uit aanmerkelijk belang. Voorts rust op de helft van de aandelen van de man een latente AB-claim.
48. Het hof acht het redelijk en billijk dat partijen ieder de eigen AB-heffing dragen en dat deze heffing niet in aanmerking wordt genomen bij de bepaling van de waarde van de aandelen. Het hof zal overeenkomstig bepalen.
Schuld van partijen bij [X] B.V. ter zake de echtelijke woning
49. Tussen partijen is in geschil een uit twee delen bestaande schuld van partijen aan [X] B.V. van in totaal € 96.511,-. Het ene leningdeel is destijds kennelijk aangegaan ter aflossing van de bij de [bank] -bank gesloten geldlening ter financiering van de echtelijke woning. Het tweede leningdeel heeft betrekking op een verbouwing van die woning. De vrouw stelt dat de gehele schuld inmiddels is afgelost. Waarschijnlijk een deel in 2011 en een deel in 2012. Bij verkoop van de woning moet met deze schuld dan ook geen rekening worden gehouden, aldus de vrouw.
50. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist en verwijst naar de balans van 2013 alsmede de definitieve jaarstukken 2013, waarin deze lening is opgenomen. Hij wenst voorts dat de vrouw met ingang van 18 november 2014 de over deze lening verschuldigde rente betaalt zolang zij de voormalige echtelijke woning bewoont, alsmede dat deze rentebetalingen mogen worden verrekend met de partneralimentatie.
51. Het hof overweegt dat voormelde schuld steeds in de jaarstukken en de jaarrekening van de man opgenomen is geweest en dat de deskundige deze schuld in zijn rapportage heeft meegenomen in de waardering van de aandelen. Hiermee staat naar het oordeel van het hof vast dat partijen per de peildatum een schuld van € 96.511,- hadden aan de B.V. waarvoor zij, ieder voor de helft, draagplichtig zijn. Ook voor de daarover verschuldigde rente geldt dat beide partijen, ieder voor de helft, draagplichtig zijn. De man heeft slechts een regresvordering op de vrouw indien hij meer dan de helft van de rente heeft betaald. Gebleken is dat de man de rente feitelijk niet betaalt. Deze wordt bijgeschreven in rekening courant. Alleen al daarom kan van verrekening van de rente met de partneralimentatie geen sprake zijn. Het hof merkt op dat beide partijen er belang bij hebben dat voormelde schuld zo spoedig mogelijk wordt afgelost, aangezien de rentetermijnen anders blijven doorlopen.
Gelet op het vorenstaande stelt het hof vast dat partijen per peildatum een schuld van € 96.511,- hadden aan [X] B.V. en dat partijen beiden, ieder voor de helft, draagplichtig zijn met betrekking tot deze schuld en de na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap verschuldigde rente daarover. De andersluidende verzoeken van partijen zullen worden afgewezen.
Rekening en verantwoording ter zake rekening-courantverhouding tussen partijen en [X] B.V.
52. De vrouw wenst inzage in het verloop en de bestedingen van de rekening-courant verhouding van partijen jegens de B.V. over de periode van 17 december 2011 tot en met [de peildatum] onder verbeurte van een dwangsom.
53. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
54. Het hof overweegt als volgt. In het kader van de verdeling is het verloop van de rekening-courantverhouding tussen partijen en de B.V. niet relevant. Bepalend is de schuld van partijen aan de B.V. per de peildatum. Daarnaast geldt dat op grond van artikel 1:83 BW echtgenoten elkaar desgevraagd inlichtingen verschaffen over het door hen gevoerde bestuur, alsmede over de stand van hun goederen. Naar het oordeel van het hof zijn echtgenoten op basis van deze wettelijke verplichting niet gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording. Het afleggen van rekening en verantwoording past niet binnen het instituut van het huwelijk, aangezien het huwelijk de bezegeling is van de lotsverbondenheid. De incidentele grief van de vrouw treft derhalve geen doel. Haar verzoek aangaande rekening en verantwoording zal worden afgewezen.
Bankrekening bij de [bank]
55. De vrouw stelt dat het saldo van de [bank] -rekening met nummer [123] per [de peildatum] alsnog in de verdeling dient te worden betrokken indien deze rekening tijdens het huwelijk reeds bestond. De man dient gegevens over te leggen en inzage te geven over het verloop van deze rekening tot [de peildatum] .
56. Volgens de man dateert deze rekening van na de peildatum, zodat het saldo niet in de verdeling dient te worden betrokken en verdere informatie omtrent het saldo niet relevant is.
57. Het hof is van oordeel dat de vrouw in het geheel niet heeft onderbouwd dat voormelde bankrekening op de peildatum aanwezig was. Het saldo op deze rekening komt derhalve niet voor verdeling in aanmerking. Inzage omtrent het verloop van de rekening is evenmin aan de orde. De verzoeken van de vrouw dienaangaande zullen worden afgewezen.
Voorschot op de verdeling van € 50.000,-
58. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 42 is overwogen, slaagt de incidentele grief van de vrouw gericht tegen de vaststelling door de rechtbank dat de vrouw als voorschot op de verdeling reeds een bedrag € 50.000,- heeft ontvangen. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.
59. Het hof merkt nog op dat van een voorschot op de verdeling geen sprake kan zijn zolang de gemeenschap niet is ontbonden, tenzij partijen zulks in obligatoire zin zijn overeengekomen, hetgeen in de onderhavige zaak is gesteld noch gebleken.
Verzoek van de man ter zake bekrachtiging van de verdeling voor zover niet in geschil
60. De man verzoekt met inachtneming van het in zijn beroepschrift verzochte de door de rechtbank vastgestelde wijze van verdeling te wijzigen en te bekrachtigen voor zover daartegen geen grieven zijn gericht. Het hof is van oordeel dat de man geen belang heeft bij de verzochte bekrachtiging nu hetgeen door de rechtbank is beschikt en niet door het hof wordt vernietigd, in stand blijft. Voormeld verzoek zal derhalve worden afgewezen.