ECLI:NL:GHDHA:2015:384

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
BK-14_00624 tm BK-14_00627
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatiebeschikkingen en proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de informatiebeschikkingen die de Inspecteur op 17 juli 2013 aan belanghebbende heeft gegeven. Deze beschikkingen betroffen informatieverzoeken over de jaren 2008 tot en met 2011 met betrekking tot een bankrekening bij de Kredietbank Luxemburg. Belanghebbende, aangeduid als eiseres, had bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen, maar de Inspecteur handhaafde deze bij uitspraak op bezwaar op 1 november 2013. De rechtbank Den Haag verklaarde de beroepen van belanghebbende ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 december 2014 heeft de Inspecteur meegedeeld dat hij de informatiebeschikkingen had ingetrokken en dat er geen navorderingsaanslagen meer zouden volgen. Belanghebbende stelde echter aanspraak op vergoeding van de proceskosten en teruggave van het griffierecht. Het Hof oordeelde dat belanghebbende geen belang meer had bij het hoger beroep, aangezien de informatiebeschikkingen waren ingetrokken. Het Hof verklaarde het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding en teruggave van het griffierecht af.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een hoger beroep ontvankelijk is en de rol van de Inspecteur in het intrekken van beschikkingen. Het Hof concludeerde dat er geen aanleiding was om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten, omdat belanghebbende niet eerder had gereageerd op de verzoeken van de Inspecteur. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/00624 tot en met BK-14/00627

Uitspraak d.d. 28 januari 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 28 mei 2014, nummers SGR 13/9425 tot en met SGR 13/9427 en SGR 14/3956, betreffende na te melden beschikkingen.

Beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft op 17 juli 2013 over de jaren 2008 tot en met 2011 aan belanghebbende informatiebeschikkingen gegeven als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 1 november 2013 heeft de Inspecteur de beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en belanghebbende in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag waarop de uitspraak is verzonden, alsnog aan de Inspecteur de in de informatiebeschikkingen gevraagde informatie te verstrekken.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is in hoger beroep een griffierecht geheven van in totaal € 122 voor de behandeling van de zaken BK-14/00624 tot en met BK-14/00627. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 december 2014, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Op grond van de stukken van het geding gaat het Hof in hoger beroep uit van de volgende door de rechtbank in haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als “eiseres” en de Inspecteur als “verweerder” heeft aangeduid.
“1. Verweerder heeft renseignementen ontvangen betreffende Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (KB Lux). De renseignementen vermelden onder meer een rekening met nummer [A] met een saldo op 31 januari 1994 van (in totaal) 23.159,42 Canadese dollars (één termijndeposito van 23.179,25 Canadese dollars en een zichtrekening van - 19,83 Canadese dollars) ten name van [X] Verweerder heeft eiseres als houder van die rekening geïdentificeerd.
2. Eiseres heeft in haar aangiften inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 2008 tot en met 2011 geen vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een KB Lux rekening. Aan eiseres zijn aanslagen over de jaren 2008 tot en met 2011 opgelegd, waarbij geen correcties met betrekking tot voormelde KB Lux rekening zijn aangebracht.
3. Bij brief van 24 juni 2013 heeft verweerder eiseres betreffende de KB Lux rekening met nummer [A] de volgende vragen gesteld:
“1. Wordt deze bankrekening in 2008, 2009, 2010 en 2011 nog steeds door u aangehouden?
2. Zo ja: wat was het saldo inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen op 1 januari en 31 december 2008, 2009, 2010 en 2011;
3. Zo nee: op welke andere rekening(en) en op welke locatie wordt het eerder op de Kredietbank Luxemburg gestalde vermogen in 2008, 2009, 2010 en 2011 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekening(en) op 1 januari en 31 december 2008, 2009, 2010 en 2011?
5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en) (in kopie) voor deze jaren te overleggen.”.
4. Bij brief van 2 juli 2013 heeft de gemachtigde aangegeven dat eiseres over de onderhavige jaren geen buitenlandse bankrekening heeft aangehouden. Verweerder heeft bij brief van 3 juli 2013 eiseres verzocht om de vragenbrief van 24 juni 2013 voor het jaar 2010 te beantwoorden. Bij brief van 8 juli 2013 heeft eiseres aangegeven dat zij nooit een buitenlandse bankrekening heeft gehad. Bij brief van 10 juli 2013 heeft de gemachtigde aangegeven dat eiseres in 2010 geen buitenlandse bankrekening heeft aangehouden.
Vervolgens heeft verweerder de onderhavige informatiebeschikking gegeven, waarbij hij dezelfde vragen heeft gesteld als in de brief van 24 juni 2013.”
Voorts is in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
Op 19 september 2014 heeft de gemachtigde namens belanghebbende informatie verstrekt over de bankrekening bij de KBL-bank in Luxemburg.
De Inspecteur heeft bij brief van 20 oktober 2014 de gemachtigde van belanghebbende bericht dat hij naar aanleiding van deze informatie heeft besloten de onderhavige informatiebeschikkingen in te trekken. Hij heeft voorts meegedeeld dat hij geen navorderingsaanslagen over de onderhavige jaren zal opleggen en de gemachtigde verzocht de hoger beroepen in te trekken. Hierop is geen reactie van de gemachtigde van belanghebbende gevolgd.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
Thans resteert als geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten en teruggave van het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft de Inspecteur meegedeeld dat nadat hij de informatiebeschikkingen over de jaren 2008 tot en met 2011 heeft ingetrokken er geen navorderingsaanslagen voor deze jaren meer zullen volgen.
De gemachtigde heeft daarop meegedeeld dat belanghebbende geen belang meer heeft bij het hoger beroep maar dat belanghebbende wel aanspraak maakt op vergoeding van proceskosten voor het bezwaar, beroep en hoger beroep en griffierecht. De Inspecteur heeft gerefereerd aan het oordeel van het Hof dienaangaande.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De Inspecteur heeft de informatiebeschikkingen ingetrokken en toegezegd dat er geen navorderingsaanslagen zullen volgen. Aangezien belanghebbende geen belang heeft bij het hoger beroep moet het niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.2.
Nu belanghebbende eerst in hoger beroep op 19 september 2014 gegevens heeft verstrekt waaruit bleek dat de informatiebeschikkingen dienden te worden ingetrokken en niet gebleken is dat belanghebbende dat niet eerder, bijvoorbeeld voorafgaand aan het nemen van de beschikkingen, in bezwaar of beroep of eerder in hoger beroep had kunnen doen, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten en evenmin aanleiding de teruggave van het griffierecht te gelasten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, G.J. van Leijenhorst en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 28 januari 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.