Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 22 december 2015
Tim [appellant 1],
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
Het is de bewindvoerder gebleken dat [appellant 1] een pensioenpolis heeft bij Delta Lloyd, die op 1 juli 2019 wordt uitgekeerd en recht geeft op een bedrag van ruim € 268.000,-. [appellant 1] en zijn ex-partner zijn beiden voor 50% begunstigden en de polis is niet afkoopbaar. [appellant 1] heeft die polis niet gemeld in de door hem getekende verklaring ex artikel 285 Fw, noch tijdens de toelatingszitting. Hij heeft de polis evenmin gemeld bij het huisbezoek en ook niet vermeld op het informatieformulier. Hij had de polis moeten melden, zodat de bewindvoerder onderzoek had kunnen naar eventuele afkoopmogelijkheden.
Voorts is gebleken dat [appellant 1] middellijk bestuurder was van Shudy B.V. die bij vonnis van 20 mei failliet is verklaard. [appellant 1] is bij vonnis van 28 september 2011 veroordeeld in het faillissementstekort van tenminste € 84.365,77. Deze vordering is niet vermeld op de lijst ex artikel 285 Fw. [appellant 1] heeft die wel opgegeven bij de schuldhulpverlening, maar het is hem als gevolg van zijn psychische problemen niet opgevallen dat de vordering niet op de lijst vermeld was.
De rechtbank is van oordeel dat er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het moment van toelating bestonden en, indien destijds bekend, reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de datum van het vonnis, 28 september 2011, bepalend is voor de beoordeling van de vijfjaarstermijn. De rechtbank heeft het [appellant 1] ernstig aangerekend dat hij het bestaan van deze vordering niet heeft gemeld. Dat dit te wijten is aan zijn psychische toestand is niet aangetoond. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [appellant 1] zou zijn toegelaten tot de regeling op grond van de hardheidsclausule.