ECLI:NL:GHDHA:2015:3766

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
200.169.838/01 en 200.169.840/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en partneralimentatie in het kader van echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de verzoeken tot partneralimentatie in het kader van een echtscheiding. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en het verzoek om partneralimentatie werd afgewezen. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen op een wijze die gelijk is aan de situatie als zij afstand van de gemeenschap had gedaan. De man verzet zich tegen het beroep en vraagt om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Het hof overweegt dat de vrouw erkent dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, maar dat zij nog geen echtscheiding wenst vanwege de mogelijke aansprakelijkheid voor de schulden van de man. Het hof stelt vast dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar behoefte aan partneralimentatie en dat de man, die als student met beperkte inkomsten leeft, niet in staat is om alimentatie te betalen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

Wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap oordeelt het hof dat de vrouw niet kan afwijken van de hoofdregel van verdeling bij helfte, ondanks haar argumenten over de schulden van de man. De vrouw heeft nagelaten tijdig afstand te doen van de gemeenschap, wat voor haar rekening en risico komt. De studieschuld van de man wordt als gemeenschapsschuld aangemerkt en moet door beide partijen worden gedragen. De vrouw heeft ook geen bewijs geleverd voor de waarde van de inboedel, en het hof wijst haar verzoek om vergoeding af. De beslissing van het hof leidt tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking, met enkele aanvullingen op de verdeling van de activa.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 december 2015
Zaaknummers : 200.169.838/01 en 200.169.840/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 14-4229 en FA RK 14-8426
Zaaknummers rechtbank : C/09/467238 en C/09/476215
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K.M. Lans te Bilthoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D. Vurdelja te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 18 mei 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 februari 2015 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 16 juli 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 8 juni 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 2 oktober 2015 een V-formulier van 1 oktober 2015 met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 5 oktober 2015 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen op 6 oktober 2015 ingekomen als brief met bijlagen.
De zaak is op 16 oktober 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen de in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwde partijen uitgesproken en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen. Voorts heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
  • de echtscheiding;
  • de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie;
  • de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
2. De vrouw verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, te bepalen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
  • het door de man in eerste aanleg verzochte wordt afgewezen;
  • de man te veroordelen om met een bedrag van € 1.200,- bruto per maand, althans met een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, voor iedere eerste van de maand;
en ten aanzien van de verdeling primair:
  • te bepalen dat ieder der partijen zijn/haar schulden voor eigen rekening dient te nemen, zonder dat in hun onderlinge verhouding een verplichting bestaat om bij te dragen aan de schulden van de ander;
  • te bepalen dat ieder zijn/haar eigen bankrekeningen behoudt, zonder verrekening van saldi;
  • te bepalen dat de totale inboedel wordt gewaardeerd op € 15.000,-, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag en de man te veroordelen om de helft van de waarde van de inboedel aan de vrouw te vergoeden;
  • te bepalen dat de goederen behorende tot de eenmanszaak [X] van de man worden toebedeeld aan de man en de man te veroordelen om de helft van de waarde, gesteld op
dan wel subsidiair:
- de verdeling vast te stellen op een wijze gelijk aan de situatie zoals aan de orde zou zijn geweest indien de vrouw afstand van de gemeenschap had gedaan, conform artikel 1:103 BW.
Kosten rechtens.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het beroep van de vrouw af te wijzen en te bekrachtigen de bestreden beschikking.

Echtscheiding

4. De vrouw erkent dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Zij wenst echter thans nog geen echtscheiding omdat zij dan aansprakelijk wordt voor de helft van alle schulden van de man, over welke schulden zij eerst duidelijkheid wil verkrijgen.
5. De man is van mening dat de rechtbank terecht de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken. Volgens de man heeft de vrouw bewust gekozen te huwen in de wettelijke gemeenschap van goederen. Zij was daarbij op de hoogte van de schulden van de man. De man stelt dat hij betalingsregelingen heeft getroffen met schuldeisers, zodat de vrouw niet hoeft te vrezen dat zij door schuldeisers ter zake de schulden van de man wordt aangesproken.
6. Het hof overweegt als volgt. Onderzoek naar de mogelijke financiële gevolgen die de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voor de vrouw kan hebben, vormt geen reden om de uitgesproken echtscheiding te vernietigen. Daarnaast is, evenals in eerste aanleg, in hoger beroep tussen partijen in confesso dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Nu de vrouw de duurzame ontwrichting erkent, faalt de grief van de vrouw tegen de beslissing van de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en is de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek de echtscheiding te vernietigen.

Partneralimentatie

7. De vrouw is het er niet mee eens dat de rechtbank haar verzoek om partneralimentatie heeft afgewezen omdat de vrouw niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de man meer dan € 300,- per maand verdiende tijdens het huwelijk. Volgens de vrouw heeft zij haar behoefte voldoende onderbouwd en ligt het op de weg van de man om zijn gebrek aan draagkracht te onderbouwen. De vrouw stelt dat de man wel degelijk meer inkomen uit dienstverband en uit onderneming geniet dan € 300,- per maand.
8. De man is van mening dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Volgens de man heeft hij voorts in eerste aanleg voldoende aangevoerd en onderbouwd dat hij geen draagkracht heeft voor de verzochte partneralimentatie. De man is student en verdient met een bijbaan ongeveer € 300,- per maand. Hij wordt door zijn familie financieel ondersteund en woont bij zijn ouders, om geen huurlasten te hebben. De man weerspreekt dat hij inkomsten uit onderneming zou hebben.
Behoefte en behoeftigheid
9. Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient bij het vaststellen van de behoefte van de alimentatiegerechtigde rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. Een onderhoudsplicht bestaat alleen voor zover de onderhoudsgerechtigde niet in eigen levensonderhoud kan voorzien. Eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde, ook die uit vermogen, verminderen de behoefte aan een bijdrage, oftewel de behoeftigheid. Onder inkomsten worden zowel de daadwerkelijke inkomsten als de in redelijkheid te verwerven inkomsten verstaan.
10. Het hof acht de duur van het huwelijk - partijen zijn op [huwelijksdatum] gehuwd - zodanig kort dat de mate van welstand waaraan partijen tijdens het huwelijk gewend waren, niet tot uitgangspunt kan worden genomen voor het bepalen van de behoefte.
11. Het hof is voorts van oordeel dat de vrouw haar behoefte niet dan wel onvoldoende heeft aangetoond. Zij heeft in eerste aanleg (productie 13 bij brief van 9 januari 2015) weliswaar een behoeftelijst overgelegd waaruit een netto behoefte blijkt van € 1.939,25 per maand, maar deze lijst wordt op geen enkele wijze met bescheiden onderbouwd. In hoger beroep begroot de vrouw haar aanvullende behoefte op € 1.200,- bruto per maand, rekening houdend met de inkomsten van gemiddeld € 700,- netto per maand die zij als huishoudelijke medewerkster op basis van een arbeidscontract voor 15 uur per week, verdient. Ook deze aanvullende behoefte wordt verder niet onderbouwd.
12. Gelet op het vorenstaande alsmede op de jeugdige leeftijd van de vrouw (thans [in de twintig jaar] ) en de omstandigheid dat uit het huwelijk van partijen geen kinderen zijn geboren waarvoor de vrouw zorgdraagt, is het hof van oordeel dat de vrouw in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Weliswaar heeft de vrouw na drie tijdelijke contracten geen vast contract aangeboden gekregen bij haar huidige werkgeefster, maar niet gebleken is dat iets de vrouw eraan in de weg staat om elders een nieuw dienstverband te zoeken en aan te gaan. In eerste aanleg is aangevoerd dat de vrouw onder behandeling staat wegens PTSS en depressie en daardoor slechts een beperkt aantal uren kan werken. Nog daargelaten dat deze stelling in het geheel niet is onderbouwd, heeft de vrouw in hoger beroep hieromtrent niets aangevoerd.
13. Dit alles leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd voor zover daarin het verzoek van de vrouw om vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud is afgewezen. De draagkracht van de man behoeft geen verdere bespreking.

Verdeling ontbonden huwelijksgemeenschap

Verdeling bij helfte
14. De vrouw stelt zich ter zake de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap op standpunt dat in dit specifieke geval van de hoofdregel van verdeling bij helfte dient te worden afgeweken. Zij voert daartoe het volgende aan:
- de vrouw had geen weet van de schulden van de man die iedere keer hoger bleken te zijn. De vrouw is slachtoffer geworden van een vooropgezet plan;
- toen de vrouw ontdekte hoe hoog die schulden eigenlijk waren, was het al te laat om een akte van afstand van de gemeenschap te doen inschrijven in het huwelijksgoederenregister op de voet van artikel 1:103 BW;
- de man is er verantwoordelijk voor dat het voorrecht om afstand te doen feitelijk aan de vrouw is ontnomen. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de man zich jegens de vrouw beroept op een verdeling bij helfte.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vrouw nog aangevoerd dat ook de wetswijziging van 1 januari 2012 - ten gevolge waarvan de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden per datum inleidende verzoek echtscheiding - in verband met de termijn genoemd in artikel 1:104 BW onredelijk uitpakt. In samenhang daarmee heeft zij gewezen op de korte duur van het huwelijk en de omstandigheid dat niet zeker is dat de man de volledige studieschuld zal moeten terugbetalen.
15. De man verweert zich als volgt:
- in casu is geen sprake zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarin het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden huwelijksgemeenschap
- de vrouw was ermee bekend dat de man schulden had. De omvang van de schuld bij [Y] is pas op 2 september 2014 bekend geworden en die stukken zijn conform het procesreglement in de procedure gebracht. Er is geen sprake van processuele tactiek
- de stelling van de vrouw dat zij door toedoen van de man geen afstand van de gemeenschap heeft kunnen doen, is tardief.
16. Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat de man voorhuwelijkse schulden had, in beginsel niet een zodanig uitzonderlijke omstandigheid is dat afgeweken moet worden van een verdeling van de draagplicht bij helfte. Uit punt 11 van het beroepschrift van de vrouw blijkt dat zij kort na de huwelijkssluiting op de hoogte is gekomen van de schulden van de man. Zij had dus tijdig afstand kunnen doen van de gemeenschap. Nu zij zulks heeft nagelaten, komt dit voor haar eigen rekening en risico. Hetgeen de vrouw overigens nog naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Dat door de wijziging van de wet dat het tijdstip waarop de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden, is vervroegd, is een omstandigheid die buiten de invloedssfeer van de man ligt en die de rechtsverhouding van partijen dan ook niet mede kan bepalen. Het hof ziet verder in de duur van het huwelijk en de onzekerheid omtrent de uiteindelijke omvang van de studieschuld evenmin aanleiding anders te beslissen met betrekking tot de draagplicht. De vrouw moet worden geacht de vermogensrechtelijke gevolgen van huwen zonder het opstellen van huwelijkse voorwaarden te kennen. De korte duur van het huwelijk doet daaraan niet af. Ten aanzien van de studieschuld doet slechts ter zake hoe hoog die schuld was per de in casu afgesproken peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap 1 juni 2014.
Studieschuld van de man
17. De vrouw betwist het bestaan van de studieschuld van de man ad € 28.385,87. Volgens de vrouw stelt de man enerzijds dat de schuld opeisbaar is en anderzijds dat hij zijn studie heeft hervat. Hij dient zijn stellingen ter zake nader te onderbouwen.
18. De man is van mening dat hij de schuld, die ziet op een aanvullende beurs die de man in 2007 heeft aangevraagd, voldoende heeft onderbouwd door de brief van [datum brief] van [Y] . De man stelt dat hij zijn studie heeft hervat om deze voor 2017 te kunnen afronden, omdat hij anders de volledige basisbeurs moet terugbetalen.
19. Het hof is van oordeel dat de man het bestaan van voormelde studieschuld genoegzaam heeft aangetoond. Deze schuld is een gemeenschapsschuld die door partijen, ieder voor de helft moet worden gedragen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de schuld per peildatum gelijk was aan de schuld per 31 december 2014, zoals die in de brief van [Y] wordt vermeld. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd.
Inboedel
20. De vrouw is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat er op de peildatum te verdelen inboedelgoederen in de echtelijke woning aanwezig waren, en dat er geen grond is voor de door de vrouw verzochte vergoeding ter zake. Volgens de vrouw heeft zij destijds inboedelgoederen aangeschaft en was er wel degelijk inboedel in de echtelijke woning aanwezig. Dit is echter voor haar als vertrekkende partij moeilijk aan te tonen. De achtergebleven inboedel vertegenwoordigt volgens de vrouw een waarde van minstens € 10.000,-. De man heeft de bewijslast en op hem rust het bewijsrisico om het tegendeel te aan te tonen. De vrouw stelt dat de man, zijn vader en zijn broer de inboedel uit de echtelijke woning hebben meegenomen. Zij wenst dat de man haar ter zake € 5.000,- vergoedt.
21. De man verweert zich daartegen en voert aan dat partijen na hun huwelijk in de huurwoning van de broer van de man zijn getrokken. De in die woning aanwezige inboedel was reeds aangeschaft door de broer van de man en het was partijen bekend dat deze in het bezit van de broer zou blijven. Partijen hebben zelf geen inboedelgoederen aangeschaft. De vrouw heeft de inboedel van de broer van de man uit de echtelijke woning meegenomen. Hiervan is aangifte gedaan, aldus de man.
22. Het hof is van oordeel dat de vrouw ook in hoger beroep niet heeft aangetoond dat partijen een inboedel hadden ter waarde van ten minste € 10.000,- en dat deze inboedel is achtergebleven bij de man. De door de vrouw in haar beroepschrift aangekondigde onderbouwing ziet, naar het hof uit productie 9 begrijpt, op de envelop met aankoopbonnen die zij op het politiebureau heeft ingeleverd naar aanleiding van de aangifte van de man van diefstal van de inboedel door de vrouw. Het hof overweegt dat de vrouw in plaats van aankoopbonnen ook afschriften van haar bankrekening ter onderbouwing had kunnen overleggen. Het hof overweegt voorts dat op het door de vrouw naar de rechtbank gezonden formulier ‘Verdelen en verrekenen’ staat vermeld dat er geen overeenstemming is over de inboedel en dat er geen volgens het model opgestelde lijst met te verdelen inboedelgoederen is bijgesloten. Het hof is van oordeel dat de vrouw in ieder geval een lijst van de volgens haar te verdelen inboedelgoederen had kunnen samenstellen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de vrouw ter zake de inboedel niet voldaan aan haar stelplicht. Aan omkering van de bewijslast, waarop de vrouw kennelijk doelt, komt het hof dan ook niet toe. De bestreden beschikking dient ter zake de inboedel te worden bekrachtigd.
Eenmanszaak man
23. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man per peildatum een eenmanszaak onder de naam [X] dreef inzake het ontwerp van logo’s, websites en huisstijlen. Volgens de vrouw beschikt de man daarom in ieder geval over een computer en een printer van meer dan gemiddelde kwaliteit met een totale waarde van € 2.000,-, die in de verdeling dienen te worden betrokken.
24. De man betwist dat hij een eenmanszaak exploiteert onder de naam [X] . Volgens de man gaat het om een online portfolio waarop de man zijn ontwerpen en schoolopdrachten verzamelt. De man heeft slechts eenmalig een bedrag van € 50,- ontvangen voor een opdracht. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de man verklaard dat de man een onderneming had, maar dat deze is opgeheven en dat daaruit geen inkomsten werden verkregen.
25. Het hof overweegt als volgt. Een eenmanszaak heeft geen afgescheiden vermogen. De activa vallen in de huwelijksgemeenschap. Gelet op de stukken en het ter terechtzitting verhandelde acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat de man per peildatum over een computer en printer beschikte. Of dit al dan niet ten behoeve van een onderneming van de man was, kan buiten beschouwing blijven, aangezien de apparatuur in beide gevallen in de huwelijksgemeenschap valt. Nu de man voorts de door de vrouw gestelde waarde niet heeft betwist, zal het hof in aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde verdeling bepalen dat de computer en printer worden toegedeeld aan de man, onder de verplichting een bedrag van € 1.000,- aan de vrouw te betalen.

Proceskosten

26. Gelet op de familierechtelijke aarde van het deze zaak zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het andersluidende verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
27. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek de echtscheiding te vernietigen;
in aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde verdeling:
deelt aan de man toe de computer en printer onder de verplichting een bedrag van € 1.000,- aan de vrouw te vergoeden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2015.