BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, ten behoeve van de minderjarigen:
- [de minderjarige sub 1] , geboren [in ] 2009 te [geboorteplaats] ,
- [de minderjarige sub 2] , geboren [in ] 2011 te [geboorteplaats] , en [de minderjarige sub 3] , geboren [in ] 2013 te [geboorteplaats] .
Voorts is in geschil de door de man voor het eerst in hoger beroep verzochte regeling inzake de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling).
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op nihil te bepalen, dan wel op een bedrag als het hof vermeent te behoren.
Voorts verzoekt de man een zorgregeling te bepalen, in die zin dat de minderjarigen een weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen bij hem verblijven, kosten rechtens.
3. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans hem zijn verzoeken te ontzeggen, kosten rechtens.
4. Ter terechtzitting van het hof is vast komen te staan dat de echtscheidingsbeschikking op dat moment nog niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zodat het hof in beginsel de aanbevelingen van de Expertgroep volgt zoals die gelden per 1 januari 2015.
De vraag of het kindgebonden budget, hierna: KGB of de alleenstaande ouderkop als inkomen dan wel als invulling van de individuele behoefte van het kind moet worden gezien, is thans door dit hof in een andere zaak door middel van een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voorgelegd. Beide partijen hebben, daarnaar gevraagd ter terechtzitting van het hof, medegedeeld het antwoord van de Hoge Raad op de prejudiciële vraag in de onderhavige procedure niet af te willen wachten. Beide partijen hebben verzocht uit te gaan van de huidige aanbeveling, zoals neergelegd in het rapport van de expertgroep alimentatienormen.
5. Het hof zal, temeer nu ter terechtzitting met beide partijen is besproken dat er van de zijde van beide partijen onvoldoende gegevens in het geding zijn gebracht teneinde de behoefte van de minderjarigen vast te kunnen stellen, eerst de draagkracht van de man bespreken.
6. De man is in eerste aanleg niet verschenen. De vrouw heeft ter terechtzitting van het hof erkend dat de man onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie van € 250,- per maand per kind te voldoen, gelet op de door de man in hoger beroep in het geding gebrachte financiële gegevens. Partijen hebben vervolgens ter zitting in die zin overeenstemming over de kinderalimentatie bereikt, dat de door de man te betalen kinderalimentatie ten hoogste op € 50,- per maand per kind kan worden bepaald dan wel op het minimale bedrag van € 25,- per maand per kind. Beide partijen vragen het hof binnen die marges de door de man te betalen bijdrage te bepalen. Het hof zal dat doen.
7. Bij brief van 14 juli 2015 heeft de man een aantal salarisspecificaties in het geding gebracht. Het hof heeft op basis van die specificaties het gemiddelde netto inkomen van de man berekend op circa € 1.440,- netto per maand, inclusief vakantietoeslag. Aangezien de man een beroep heeft gedaan op de aanvaardbaarheidstoets vanwege een aanzienlijke schuldenlast en de man die schulden voldoende aannemelijk heeft gemaakt houdt het hof daarmee rekening. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de schuldenlast van de man ten minste € 6.800,- bedraagt, welke deels via loonbeslag wordt voldaan. Het hof passeert de stellingen van de vrouw dat het in casu om niet huwelijkse schulden gaat en dat de man feitelijk niet aflost op die schulden. De man heeft aannemelijk gemaakt dat het bestaande schulden zijn en volgens vaststaande jurisprudentie moet ook met schulden rekening worden gehouden waarop niet wordt afgelost, omdat er wel een aflossingsverplichting is. Of het al dan niet huwelijkse schulden betreft doet aan het vorenstaande niet af. Voorts acht het hof door de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij naast de minderjarige kinderen van partijen nog twee kinderen uit een eerdere relatie heeft en dat hij uit de relatie met zijn huidige partner ook een kind heeft, zodat zijn eventuele draagkracht ook nog eens over zes kinderen moet worden verdeeld.
8. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man slechts een bijdrage van € 25,- per maand per kind ten behoeve van de minderjarigen kan voldoen, zodat het hof die bijdrage zal vaststellen. Aangezien deze bijdrage naar het oordeel van het hof niet boven de behoefte van de minderjarigen uit stijgt behoeft de behoefte van de minderjarigen geen bespreking meer.
9. Partijen zijn ter terechtzitting een zorgregeling overeengekomen, inhoudende dat gedurende de eerste drie maanden de zorgregeling zal gelden zoals partijen die bij ouderschapsplan (in augustus 2012) zijn overeengekomen, te weten dat de minderjarigen één dag in de week, afwisselend op een zaterdag en zondag, bij de man zijn. Nadien zal een zorgregeling gelden, inhoudende dat de minderjarigen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 15.00 uur bij de man zullen zijn, met als voorwaarde van de zijde van de vrouw dat de man de minderjarigen niet (alleen) bij zijn moeder laat overnachten, behoudens in het geval de man samen met de minderjarigen bij zijn moeder blijft slapen. Met betrekking tot de feestdagen zijn partijen overeengekomen dat zij die in onderling overleg bij helfte zullen verdelen.
10. Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling zal het hof dienovereenkomstig beslissen. Het hof gaat er daarbij van uit dat partijen ook de vakanties in onderling overleg zullen regelen.
11. Het hof zal de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.