ECLI:NL:GHDHA:2015:3665

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
22-001717-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal in woning van 87-jarige vrouw met gebruik van braak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Marokko in 1994 en ten tijde van de zitting zonder vaste woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van poging tot diefstal in de woning van een 87-jarige vrouw. De verdachte en een mededader hebben zich toegang verschaft tot de woning door een deur te forceren. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met dezelfde voorwaarden als eerder opgelegd.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken van het dossier en de verhandelingen tijdens de zittingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot diefstal, waarbij hij zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak. De verdachte heeft geen respect getoond voor de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en heeft aanzienlijke overlast en schade veroorzaakt. Het hof heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

De bewijsvoering was onder andere gebaseerd op een DNA-match tussen een bloedspoor dat in de woning werd aangetroffen en een referentiemonster van de verdachte. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de poging tot diefstal. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en meldplicht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001717-14
Parketnummer: 09-857143-14
Datum uitspraak: 25 juni 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 18 april 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1994,
ten tijde van de zitting in hoger beroep d.d. 11 juni 2015 zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 11 december 2014 en 11 juni 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 2 maart 2014 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan [adres] weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] en/of aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen zich naar die woning heeft begeven en/of aan de achterzijde van die woning een poortdeur en/of een (achter)deur en/of een raam en/of een bovenlicht heeft geforceerd en/of door de aldus ontstane opening naar binnen is geklommen en/of gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op een tijdstip in
of omstreeksde periode van 1 maart 2014 tot en met 2 maart 2014 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in
/uiteen woning aan [adres] weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] en/of aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader
(s)en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen
en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengendoor middel van braak,
verbreking en/of inklimming,met
een of meer vanzijn mededader
(s),
althans alleenzich naar die woning heeft begeven en
/ofaan de achterzijde van die woning
een poortdeur en/ofeen (achter)deur
en/of een raam en/of een bovenlichtheeft geforceerd en
/ofdoor de aldus ontstane opening naar binnen is
geklommen en/ofgegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bespreking van de bewijsverweren
Voor een bewezenverklaring in de onderhavige zaak acht het hof allereerst van betekenis of kan worden uitgegaan van de in het dossier beschreven “DNA-match” tussen een in de woning waarin de ten laste gelegde diefstal werd gepleegd aangetroffen bloedspoor en een van de persoon van de verdachte in het kader van een andere strafzaak verkregen referentiemonster dat werd opgenomen in de DNA-databank.
Het meest verstrekkende verweer van de verdediging houdt in dat deze match voor het bewijs moet worden uitgesloten nu de verdachte in de zaak onder parketnummer 09-920449-10, waarin dat referentiemonster werd verkregen, uiteindelijk in hoger beroep werd vrijgesproken.
Met betrekking tot dit verweer overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken blijkt dat het desbetreffende referentiemonster op 15 oktober 2012 in de DNA-databank is opgenomen en dat dit werd ontleend aan wangslijmvlies dat krachtens een door de officier van justitie gegeven bevel d.d. 4 april 2012 op 10 september 2012 van de verdachte werd afgenomen. De vrijspraak waarop de verdediging zich beroept is evenwel onherroepelijk geworden op 17 februari 2012. Daaruit volgt reeds dat het referentiemonster niet berust op een afname van celmateriaal ten behoeve van een DNA-onderzoek die de verdachte als (toenmalige) verdachte op voet van artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering heeft ondergaan. Integendeel: uit de in hoger beroep beschikbaar gekomen stukken volgt dat het referentiemonster is ontleend aan celmateriaal dat van de verdachte is afgenomen op voet van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en wel op grond van de onder parketnummer 09-920449-10 uitgesproken veroordeling wegens gekwalificeerde diefstal bij hetzelfde arrest waarin het hof hem van diefstal met geweld vrijsprak. Bij gevolg stond de vrijspraak van diefstal met geweld niet in de weg aan (het voortduren van) opname in de DNA-databank van het referentieprofiel. Van de door de raadsman bedoelde onregelmatigheid is derhalve geen sprake. Het verweer wordt verworpen.
Het standpunt van de verdediging dat de politierechter met de bestreden uitspraak in de onderhavige zaak in strijd met gebondenheid daaraan is afgeweken van de uitspraak van een meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2013 (eveneens over de toelaatbaarheid van het meergenoemde referentiemonster, maar in een andere strafzaak), vindt in het recht geen steun. Ook dat verweer wordt derhalve verworpen.
Uit het op pagina 88 van het proces-verbaal van de politie opgenomen en door het hof als gewoon geschrift gebezigde overzicht leidt het hof, in verband met het gestelde op pagina 4 van dat proces-verbaal, af dat het op de plaats delict aangetroffen bloedspoor met kenmerk [x] matcht met het referentiemonster op naam van de verdachte en dat de kans op deze match kleiner is dan één op één miljard. Dat kennelijk een door een deskundige van het NFI ondertekend rapport ontbreekt, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Mede gelet op de plaats van aantreffen van het DNA-materiaal waarvan de match met het referentiemonster op naam van de verdachte tot bewijs is gebezigd (het interieur van de woning waar de ten laste gelegde diefstal is gepleegd), alsmede gelet op de aard van de drager van dit spoor (bij het inklimraam opgehangen vitrage) is het hof van oordeel dat hetgeen volgt uit de bewijsmiddelen, waaronder ook een DNA-match tussen een in de woning aangetroffen spoor en een referentieprofiel van de medeverdachte, in onderlinge samenhang bezien vraagt om een verklaring van de verdachte zonder welke het bewijs van het ten laste gelegde is geleverd. Een dergelijke verklaring heeft de verdachte, die zonder enig voorbehoud ontkent ooit in de woning te zijn geweest, niet gegeven.
Voor de vergelijking die de verdediging heeft geschetst tussen de wettelijke regelingen van respectievelijk het onderzoek als bedoeld in artikel 151a van het Wetboek van Strafvordering en het onderzoek als bedoeld in artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 en de conclusies die de raadsman daaraan verbindt voor de mogelijkheid om de onderhavige DNA-match tot bewijs te bezigen biedt het recht geen steun. Het hof verwerpt derhalve eveneens dat verweer.
Gelet op het bovenstaande worden de gevoerde bewijsverweren verworpen en concludeert het hof dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal in de woning van een destijds 87-jarige vrouw. Zij hebben zich toegang tot die woning verschaft door een deur te forceren. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Daarnaast heeft hij voor het slachtoffer overlast en financiële schade veroorzaakt. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk delict zich vaak nog gedurende lange tijd onveilig voelen in hun eigen huis.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 mei 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 18 april 2014, waarin wordt geadviseerd om aan de verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht en verplichte deelname aan een dagbestedingsprogramma op te leggen. Tevens heeft het hof kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 9 april 2015.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal melden bij GGZ Palier Leiden, op het adres Witte Singel 8 te Leiden, op door deze instelling te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte ten behoeve van zijn dagbesteding zal deelnemen aan arbeidsmatige activiteiten en begeleiding door Visie-R of een soortgelijke instelling en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de instelling zullen worden gegeven.
Geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstellingen krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. G.J.W. van Oven, in bijzijn van de griffier mr. F.P. van Straelen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 juni 2015.
Mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. G.J.W. van Oven zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.