[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1992,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland, gevangenis De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 december 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de Reclassering Nederland, Adviesunit 2 Zuid-West, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, en een behandelverplichting bij de forensisch psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, teneinde diagnostiek en behandeling gericht op impulscontrole, mate van beïnvloedbaarheid en het maken van betere keuzes mogelijk te maken, waarbij aan de Reclassering Nederland opdracht is gegeven tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot de begeleiding van de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Voorts is met betrekking tot de in beslag genomen Renault Laguna personenauto met kenteken [x], beslist dat deze wordt verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - ten laste gelegd dat:
1.
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 10 september 2014 te Delft, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (een) materiaal/materialen bevattende cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of (een) ander(e) middel(en), zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 10 september 2014 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen (een) versnijdingsmiddel(en) inositol en/of fenacetine (van totaal ongeveer 1564,3 gram), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
(op een of meerdere tijdstip(pen))in
of omstreeksde periode van 1
augustus2013 tot en met 10 september 2014 te Delft,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft bereid en
/ofbewerkt en
/ofverwerkt en
/ofverkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehadeen hoeveelheid van
(een) materiaal/materialen bevattende cocaïne
en/of heroïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of (een) ander(e) middel(en), zijnde
(telkens) (een
)middel
(en)als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks10 september 2014 te Delft tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,om een feit, bedoeld in het vierde
of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en
/ofvervoeren van cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en
/ofte bevorderen
,(een)versnijdingsmiddel
(en
), te weteninositol en
/offenacetine (van totaal ongeveer 1564,3 gram), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en
/ofverdachtes mededader
(s
)wist
(en
) of ernstige redenen had(den) te vermoeden,dat
dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat
/diefeit
(en).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit de verdachte voor het laatste deel van de onder 1 ten laste gelegde periode vrij te spreken en voorts bepleit dat de verdachte – in het verlengde daarvan - behoort te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe is – verkort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verdachte twee maanden voor zijn aanhouding is gestopt met het verhandelen van cocaïne. Derhalve kan eveneens niet worden bewezen dat de verdachte zich op de dag van zijn aanhouding nog schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De stelling van de raadsman, inhoudende dat de verdachte zich twee maanden voor zijn aanhouding op 10 september 2014 heeft teruggetrokken uit de cocaïnehandel, vindt geen steun in het dossier. Het enkele feit dat de verdachte in die periode niet meer in de telefoontaps is voorgekomen, acht het hof onvoldoende om de aannemelijkheid van die stelling te staven.
Het hof kent ten aanzien van de ten laste gelegde periode gewicht toe aan de verklaringen van Bergsma en enkele afnemers, waaruit volgt dat de verdachte zich in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 10 september 2014 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van cocaïnehandel.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde, in het kader waarvan de verdachte zo nodig zal deelnemen aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim dertien maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Bovendien had hij op de dag van zijn aanhouding versnijdingsmiddelen voorhanden ter voorbereiding van die handel.
Aldus handelend heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Door harddrugs wordt de volksgezondheid bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich mee en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Tenslotte leidt drugsgebruik veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Het hof houdt bij het bepalen van de strafmaat in zijn nadeel rekening met de omstandigheid dat rol van de verdachte in de drugshandel cruciaal was. Uit het dossier is naar voren gekomen dat sprake was van een goed georganiseerd netwerk, waarin de verdachte een belangrijke tussenschakel was; hij hield contact met afnemers, bewerkte en verkocht de cocaïne en stuurde koeriers aan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 november 2015, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een overtreding van de Opiumwet. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van het reclasseringsadvies van de Stichting Reclassering Nederland d.d. 27 november 2014 omtrent de verdachte. Zij adviseert aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een verplichting om deel te nemen aan door De Waag te verrichten diagnostiek op het gebied van impulscontrole en mate van beïnvloedbaarheid en de behandeling te volgen die op basis hiervan noodzakelijk wordt geacht. De reclassering geeft in overweging aan de verdachte een contactverbod met zijn medeverdachten op te leggen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
In beslag genomen voorwerp
Onder de verdachte is op 10 september 2014 een personenauto, te weten een Renault Laguna met kenteken [x], in beslag genomen. Dit voertuig is onder nummer 1 op de beslaglijst vermeld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het voertuig zal worden verbeurd verklaard, omdat deze gebruikt is voor het plegen van het onder 1 ten laste gelegde.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting de teruggave aan de rechthebbende bepleit, nu het voertuig volgens de verdediging aan de vader van de verdachte in eigendom toebehoort.
Het hof constateert dat de verdachte tijdens de observaties op 20 mei 2014, 22 mei 2014 en 1 juli 2014 gebruik heeft gemaakt van voormeld voertuig. Tijdens die observaties is door het onderzoeksteam gezien dat de verdachte veelvuldig kort contact met zijn medeverdachten heeft en met andere, onbekend gebleven, personen. Hij verricht daarbij gedragingen die volgens het onderzoeksteam naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op de handel in verdovende middelen. Het hof verwijst in dat verband naar de waarneming van het observatieteam op 20 mei 2014 om 20:42 uur, wanneer wordt gezien dat de verdachte uit zijn auto een plastic zakje pakt en een ander onbekend persoon daaraan laat ruiken.
Het hof is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat het onder 1 bewezen verklaarde met behulp van het voertuig is begaan.
Uit het dossier is niet naar voren gekomen dat het voertuig aan een ander zou toebehoren dan aan de verdachte, die over het voertuig beschikte en onder wie het voertuig in beslag is genomen. De enkele niet onderbouwde stelling van de verdediging, die ook niet eerder dan ter terechtzitting in eerste aanleg van 24 februari 2015 is geponeerd, is onvoldoende om aan te nemen dat het voertuig aan de vader van de verdachte toebehoort. Het hof zal het voertuig daarom verbeurd verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.