2.1De rechtbank heeft in haar bestreden uitspraak geen feiten vastgesteld. Uit de enerzijds gestelde en anderzijds erkende of onvoldoende betwiste stellingen volgt, dat het in deze zaak gaat om het volgende.
( i) [verzoekster] studeerde sinds 2010 aan de IUR. Zij volgde een driejarige bacheloropleiding “Islamitische Wetenschappen” en was van plan na afronding hiervan door te stromen naar de masteropleiding “Geestelijke Verzorging”. Tussen [verzoekster] en de IUR bestond een verschil van mening over de vereisten waaraan [verzoekster] zou moeten voldoen alvorens met deze masteropleiding te kunnen beginnen.
( ii) Op 3 juni 2014 heeft [verzoekster], tezamen met haar medestudente [...] (die hetzelfde studietraject volgde als [verzoekster]) over deze kwestie een gesprek gevoerd met de heer [betrokkene 1]. Dit gesprek vond plaats op de kamer die [betrokkene 1] deelde met [betrokkene 2]. Op enig moment heeft [betrokkene 2] zich in het gesprek gemengd.
( iii) Op 14 juni 2014 is er wederom contact geweest tussen [verzoekster] en [medestudente] enerzijds en [betrokkene 2] anderzijds.
( iv) Bij een in de Turkse taal gestelde e-mail van 14 juni 2014 hebben [verzoekster] en [medestudente] zich tot [...] (de voorzitter van het college van bestuur) gericht. De door [verzoekster] in het geding gebrachte Nederlandse vertaling luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
“(…)
Toen wij 3 juni 2014 met de heer [betrokkene 1] hierover (over het recht tot toelating tot het masterprogramma, hof) kwamen praten, van wie u had gezegd dat hij het probleem zou oplossen, kwam [betrokkene 2] het gesprek onderbreken en met een agressieve, ongemanierde en uiterst onbeschofte en eigenwijze houding zeggen “dat het onmogelijk is dat u tot ons masterprogramma wordt toegelaten”, om daar nog aan toe te voegen “dat [voorzitter van het college van bestuur] hier ook niets aan zou kunnen doen”.
Hoe vaak wij hem ook verzochten ons uit te laten praten, [betrokkene 2]gaf ons zelfs geen gelegenheid tot verder spreken en bleef ons met stemverheffing talloze malen beledigen.Erger nog als wij de woorden die hij gebruikte hier zouden opschrijven zou u zich schamen als u ze zou lezen, het gebruik van deze woorden heeft ons geshockeerd. Weest u ervan verzekerd dat als de betreffende woorden tegen uw vrouw of tegen uw dochter gezegd zouden zijn, dan zou u zich hiertegen fel te weer hebben gesteld. Het in een dergelijk instituut deze gebeurtenis te moeten meemaken in onze hoedanigheid van vrouwelijke studenten heeft ons hevig aangegrepen en ons psychologisch welzijn geschokt. Wij keuren deze situatie ten strengste afen beklagen ons hierbij over [betrokkene 2].
Ondanks het feit dat wij onze onrechtvaardige behandeling in de afgelopen 2 jaar al talloze malen ter sprake hebben gebracht, heeft de IUR slechts geaccepteerd dat wij benadeeld zijn (…). Echter tot op heden is er geen enkele concrete stap ondernomen om tot een oplossing te komen. (…)
(…) Wij verlangen van u als hoofdverantwoordelijke van de universiteit dat u met spoed ingrijpt in deze persoonlijke situatie en een eenduidig besluit neemt.Wij laten hierbij weten dat indien u persoonlijk binnen 5 dagen geen reaktie geeft, wij een juridisch proces aanhangig zullen maken en daartoe bij de betreffende instanties een verzoek zullen indienen.
Het is niet iets waar we geen recht op hebben, dat we van u verlangen, wij verlangen dat ons recht op toelating tot het masterprogramma dat de IUR ons heeft ontnomen, teruggegeven wordt.
(…)”
( v) Op 16 juni 2014 verzoekt [medestudente] de Examencommissie om een andere stagebegeleider. [verzoekster] heeft een vergelijkbaar verzoek bij de Examencommissie ingediend (welk verzoek zich niet in het procesdossier bevindt). [medestudente] schrijft in haar verzoek onder meer:
“Ik ben van mening dat de heer [betrokkene 2] niet onbevooroordeeld mijn werk kan beoordelen, vanwege de problemen die ik met hem heb ervaren. Ik heb hierdoor geen vertrouwen in zijn objectiviteit. Op 3 juni 2014 heeft zich een ernstig incident voorgedaan tussen de heer [betrokkene 2] en mijn medestudente [verzoekster] en ikzelf. In het bijzijn van getuigen heeft de heer [betrokkene 2] zich geuit in bijzonder beledigende en kwetsende taal, waarbij hij zich verbaal zeer agressief opstelde. Dit heeft zich herhaald op 14 juni 2014, waarin zich hij nogmaals verbaal agressief uitte in het bij zijn van getuigen. De heer [betrokkene 2] heeft doen voorkomen dat hij de enige is die beslissingsbevoegd is tot het beoordelen van mijn stage. Hij zei (in het Turks): “Of jullie het willen of niet, jullie kunnen niet om mij heen. Jullie gaan het zien.”
Wat mij betreft is door deze incidenten met de heer [betrokkene 2] een onwerkbare situatie ontstaan.”
( vi) Kort daarop heeft [betrokkene 1] de stagebegeleiding van [betrokkene 2] overgenomen.
( vii) Bij brief van 23 juli 2014 heeft de toenmalige advocaat van [verzoekster] en [medestudente] IUR aansprakelijk gesteld voor de schade die zijn cliënten hebben geleden als gevolg van het maatschappelijk onbetamelijk handelen van [betrokkene 2] (seksuele intimidatie) op 3 en 14 juni 2014 en het nalaten van IUR hiertegen daadkrachtig op te treden.
( viii) IUR heeft kort daarop geweigerd [verzoekster] en [medestudente] in te schrijven voor het studiejaar 2014-2015 onder meer omdat [verzoekster] en [medestudente] in de ogen van IUR ongefundeerde klachten over [betrokkene 2] zouden hebben geuit. Hierop hebben [verzoekster] en [medestudente] een kort geding aanhangig gemaakt waarin zij eisten dat zij alsnog zouden worden toegelaten. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 3 oktober 2014 IUR veroordeeld [verzoekster] en [medestudente] toe te laten tot de bachelor- en/of masteropleiding waarvoor zij zich hadden ingeschreven. Beide studenten zijn vervolgens door IUR weer toegelaten.
( ix) Op 22 februari 2015 heeft [verzoekster] zich van de universiteit laten uitschrijven.