2.3Sevilla vordert van [geïntimeerde] in hoofdsom een bedrag van € 2.162,61, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Zij oordeelde dat de door Sevilla aan de Rabobank verstrekte garantie is aan te merken als een zich sterk maken voor een derde als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub c BW, en dat ook de borgstelling die [geïntimeerde] gedeeltelijk van Sevilla overnam onder het bereik van artikel 1:88 lid 1 sub c BW valt.
3. De grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de garantieovereenkomst onder de werking van 1:88 lid 1 sub c BW valt. Sevilla voert aan dat de verbintenis van [geïntimeerde] geen deel van de borgstelling is, maar een verplichting om de vordering van Sevilla op XBI uit hoofde van de converteerbare lening die ontstaat als Sevilla haar borgstellingsverplichtingen jegens de Rabobank nakomt, van haar te kopen en over te nemen tot een bedrag van € 2.162,61.
4. Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat het voor het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] zich bij de overeenkomst sterk heeft gemaakt voor een derde in de zin van artikel 1:88 lid 1 sub c BW aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex); daarbij kan van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van partijen kan worden verwacht.
5. Van zich sterk maken of het geven van een garantie is sprake als [geïntimeerde] jegens een derde instaat voor de nakoming door een andere partij van haar verplichtingen. Aangenomen mag worden dat [geïntimeerde] als fiscaal jurist dit ook zo heeft begrepen, althans had behoren te begrijpen. [geïntimeerde] stelt in de eerste plaats (memorie van antwoord onder 6) dat hij zich sterk heeft gemaakt voor de nakoming door XBI van haar verplichtingen jegens de Rabobank. Dit standpunt wordt verworpen. Uit de overeenkomst blijkt dat alleen Sevilla zich garant heeft gesteld jegens de Rabobank; zij is daarop ook aangesproken. Partijen zijn het erover eens dat de Rabobank geen aanspraak had jegens [geïntimeerde] (proces-verbaal van comparitie in hoger beroep). Zij hebben de overeenkomst dus niet zo opgevat, dat [geïntimeerde] een gedeelte overnam van de garantie die Sevilla aan de Rabobank had gegeven. Met de zinsnede in de Overeenkomst ‘een gedeelte van de garantie van Sevilla voor zijn rekening te nemen’ hebben partijen dus niet bedoeld dat [geïntimeerde] jegens de Rabobank gedeeltelijk garant staat voor de € 500.000,--.
6. [geïntimeerde] stelt zich (tevens) op het standpunt dat hij zich jegens Sevilla sterk heeft gemaakt voor nakoming door XBI van de regresvordering die Sevilla na betaling van de Rabobank op XBI verkreeg (tot een bedrag van € 2.162,61) (memorie van antwoord onder 27). Ook die opvatting wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Uit de Overeenkomst blijkt niet dat [geïntimeerde] jegens Sevilla garandeert, ervoor instaat of zich sterk maakt dat XBI haar verplichtingen jegens Sevilla zal nakomen, dan wel dat hij Sevilla zekerheid geeft voor haar vordering op XBI en dat hij, [geïntimeerde], (slechts) indien XBI haar verplichting jegens Sevilla niet nakomt door Sevilla kan worden aangesproken tot een door hem gegarandeerd bedrag. De Overeenkomst bepaalt juist – onder 4. Conditie – dat Sevilla na aflossing van de Rabobank een vordering op XBI krijgt die, ongeacht of XBI nu wel of niet betaalt, zo snel mogelijk zal worden geconverteerd in aandelen (waarin de overige aandeelhouders weer kunnen deelnemen). Het al of niet betalen door XBI van de regresvordering is dus irrelevant en daarover is niets overeengekomen of gegarandeerd.
Wat de bedoeling is van de ‘garantieovereenkomst’ blijkt uit de hiervoor weergegeven verslaglegging van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van XBI en de bewoordingen van de overeenkomst. Het doel was om alle aandeelhouders door betaling van de met het percentage van hun aandelen overeenstemmende bedragen aanspraak te geven op een deel van de converteerbare regresvordering van Sevilla op XBI, waardoor de aandeelhouders konden voorkomen dat hun aandelen verwaterden. De aandeelhouders kochten dus een gedeelte van een voorwaardelijke (na uitwinning ontstaande) vordering.
7. Het hof komt dan ook tot de slotsom dat de door [geïntimeerde] gesloten overeenkomst niet is aan te merken als een zich sterk maken voor een derde als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub c BW, zodat daarvoor geen toestemming van zijn echtgenote was vereist. De grief slaagt dus. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden vernietigd. De vordering van Sevilla zal alsnog worden toegewezen.
8. Sevilla vordert naast de hoofdsom administratiekosten ter grootte van € 39,50, de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 26 september 2010, de datum waarop de rente is aangezegd, althans vanaf 13 februari 2011, de datum waarop de sommatietermijn is verlopen, alsmede buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 300.- op basis van voorwerk II. [geïntimeerde] heeft de verschuldigdheid van de administratiekosten, de
wettelijke rente over de hoofdsom en van de buitengerechtelijke incassokosten betwist.
9. [geïntimeerde] betoogt met recht dat de wettelijke rente niet kan ingaan op 26 (bedoeld zal zijn: 16) september 2010. De brief van[S] van die datum bevat geen ingebrekestelling en geen aanzegging dat rente is verschuldigd. Beide zijn wel te vinden in de brief van De Incassokamer B.V. van 7 februari 2011, waarbij [geïntimeerde] is aangemaand tot betaling binnen zes dagen. De ingangsdatum van de wettelijke rente zal dus worden gesteld op 14 februari 2011.
10. Sevilla vordert administratiekosten en buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 6:96 BW. Zij voert aan dat de administratiekosten zijn gemaakt om verhaalsinformatie e.d. over [geïntimeerde] in te winnen, maar onderbouwt dit niet met stukken, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen. De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten blijft nog iets onder het bedrag dat zou voortvloeien uit het inmiddels toepasselijke artikel 6:96 lid 5 (15% over 2162,61) en is, gelet op het forse aantal aanmaningen en brieven van De Incassokamer B.V. aan de raadsman van [geïntimeerde] zowel op zichzelf als naar omvang redelijk. Redenen om de kosten te matigen heeft [geïntimeerde] niet aangedragen. Het hof ziet daartoe geen aanleiding.
11. De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van Sevilla met rente en buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep. Hieronder zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – HR 19 maart 2010, LJN: BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton Den Haag van 30 mei 2013;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Sevilla van een bedrag van € 2.162,61 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2011 tot aan de voldoening en tot betaling van een bedrag van € 300,- aan buitengerechtelijke kosten;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Sevilla begroot op € 78,34 aan explootkosten, € 448,- aan griffierecht en € 350,- voor salaris van de advocaat voor de eerste aanleg en € 78,34 aan explootkosten, € 683,- aan griffierecht en
€ 1.264,- voor salaris van de advocaat voor het hoger beroep;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Olthof, H.M. Wattendorff en R.S. van Coevorden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2015 in aanwezigheid van de griffier.