ECLI:NL:GHDHA:2015:3534

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
200.171.310/01 en 200.171.314/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om hoofdverblijfplaats van minderjarigen na afwijzing verhuizing naar Turkije

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 16 december 2015, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam. De man verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen, nadat de rechtbank eerder de vrouw vervangende toestemming had geweigerd om met de kinderen naar Turkije te verhuizen. De man stelt dat de minderjarigen in Nederland moeten blijven om hun sociale omgeving te behouden en dat hij in staat is voor hen te zorgen. De vrouw, die altijd de hoofdverzorger is geweest, verzet zich tegen dit verzoek en heeft een onderneming in Turkije. Het hof oordeelt dat het onvoldoende geïnformeerd is om een beslissing te nemen over de hoofdverblijfplaats en verzoekt de raad voor de kinderbescherming om onderzoek te verrichten. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 25 juni 2016, waarbij het hof verwacht dat de raad voor die datum rapport en advies uitbrengt. De zaak betreft belangrijke aspecten van het ouderschap en de zorg voor minderjarigen, waarbij de belangen van de kinderen centraal staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 december 2015
Zaaknummers : 200.171.310/01 en 200.171.314/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 14-6320 en FA RK 14-9139
Zaaknummers rechtbank : C/10/456610 en C/10/462996
[appellant 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K. el Joghrafi te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J.W. Jongenelen te Roosendaal,
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 11 juni 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 maart 2015 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof is voorts van de zijde van de man op 14 augustus 2015 twee V-formulieren van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
In de zaak met zaaknummer 200.170.117/01, betreffende het beroep van de vrouw tegen de beschikking van 3 april 2015 van de rechtbank Rotterdam, heeft op 12 augustus 2015 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De in de onderhavige zaak aan de orde gestelde verzoeken zijn tijdens die zitting als regiezitting behandeld.
Bij beschikking van 16 september 2015 van dit hof is bekrachtigd de beschikking van 3 april 2015 van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om tezamen met de hierna te noemen minderjarigen naar Turkije te verhuizen, is afgewezen.
Nadien is bij het hof op 30 september 2015 een brief van diezelfde datum van de zijde van de vrouw ingekomen waarin is verzocht om een beslissing over het hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
Op 14 oktober 2015 is bij het hof van de zijde van de man een V-formulier van diezelfde datum ingekomen, waarin is bericht dat de man het hoger beroep tegen de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap intrekt.
Tevens is op diezelfde datum van de zijde van de man een V-formulier van 14 oktober 2015 ingekomen, waarin is verzocht om een beslissing over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
Vervolgens is op 15 oktober 2015 bij V-formulier van diezelfde datum van de zijde van de vrouw nogmaals verzocht om een beslissing over het hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
Gezien de verzoeken van partijen daartoe heeft het hof de beschikking op heden bepaald.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de hierna te noemen minderjarigen bij de vrouw zal zijn. Tevens is bepaald dat het verzoek ten aanzien van het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing wordt afgesplitst en aangehouden tot een nader te bepalen zittingsdatum van de meervoudige kamer van de rechtbank. Verder is, alvorens verder te beslissen en kort weergegeven, de behandeling van de zaak ten aanzien van de (definitieve) verdeling van de gemeenschap aangehouden tot 1 mei 2015 pro forma.
Bij beschikking van 3 april 2015 van de rechtbank Rotterdam is het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om tezamen met de minderjarigen naar Turkije te verhuizen, afgewezen. Die beschikking is op 16 september 2015 door dit hof bekrachtigd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats] , Turkije, [in] 2002.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [de minderjarige 1] , geboren [in] 2004 te [geboorteplaats] , en
  • [de minderjarige 2] , geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] ,
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
Partijen hebben zowel de Nederlandse als Turkse nationaliteit.
In hoger beroep is voorts onweersproken door de man verklaard dat de echtscheidingsbeschikking op 2 juli 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

Intrekking
1. De intrekking van het hoger beroep ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft tot gevolg dat, nu de door de man daarop betrekking hebbende stellingen niet meer kunnen worden onderzocht, het hoger beroep ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap zal worden verworpen.
Hoofdverblijfplaats
2. Aan de orde is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
3. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover het betreft de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en, opnieuw beschikkende, een beslissing te nemen ten aanzien van de aangevoerde grieven.
4. De man voert het volgende aan. Aanvankelijk heeft de man zich niet verweerd tegen het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te bepalen. Nadat de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft plaatsgevonden, heeft de vrouw verzocht om vervangende toestemming tot verhuizing met de minderjarigen naar Turkije. De man acht het van essentieel belang dat de minderjarigen in Nederland kunnen blijven om het leven dat zij hebben voort te kunnen zetten in hun eigen sociale omgeving. Het is van algemene bekendheid dat een verhuizing een zeer grote impact heeft op kinderen, daargelaten een verhuizing naar het buitenland. Daar komt bij dat de minderjarigen zeer gevoelig zijn voor veranderingen en daar niet zo goed mee om kunnen gaan. Ter zitting heeft de man naar voren gebracht dat hij op dit moment weer aan het werk is. Hij stelt dat de vrouw zo vaak naar Turkije gaat, dat het beter is dat de minderjarigen bij hem verblijven. Met ingang van 3 augustus 2015 heeft de man een baan op projectbasis. De man geeft aan dat als het hoofdverblijf aan hem wordt toegewezen dat hij een woning kan verkrijgen met behulp van de familie.
5. De vrouw verzet zich tegen het verzoek van de man. Zij is altijd de hoofdverzorger van de minderjarigen geweest.
6. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:253a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de rechtbank een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag kan vaststellen, inhoudende de beslissing bij welke ouder de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats hebben. Op grond van het eerste lid van voormeld artikel neemt de rechter een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt.
7. Het hof acht zich thans onvoldoende geïnformeerd om tot een weloverwogen oordeel te komen met betrekking tot de vraag bij welke ouder het hoofdverblijfplaats van de minderjarigen moet worden bepaald. Het hof overweegt daartoe als volgt. Niet ter discussie staat dat de moeder tijdens het huwelijk een groot aandeel heeft gehad in de verzorging- en opvoedingstaken van de minderjarigen en dat de man het merendeel van de tijd aan het werk was. Recent is de vrouw een onderneming gestart in Turkije met meerdere personeelsleden. Daarnaast is zij directeur-grootaandeelhouder van meerdere kinderdagverblijven in Nederland. Hoewel het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming tot verhuizing met de minderjarigen naar Turkije is afgewezen, heeft de vrouw tijdens de zitting van 13 augustus 2015 te kennen gegeven dat zij weliswaar niet is verhuisd maar ook nu nog ongeveer één week per maand in Turkije verblijft. Voor het hof is het niet duidelijk of de minderjarigen die dagen bij de ouders van de vrouw, haar zus of bij de man verblijven. Ter zitting heeft de vrouw te kennen gegeven dat zij open staat voor een regeling waarbij de minderjarigen een week per maand bij de man verblijven. Het is het hof niet bekend of partijen daaraan gevolg hebben gegeven. Daarnaast is tijdens voormelde mondelinge behandeling gebleken dat de ouders elkaar over en weer verwijten maken. Hun onderlinge verstandhouding is slecht en hun onderlinge communicatie verloopt uitermate moeizaam. Er bestaan veel spanningen tussen de ouders. De vrouw heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe zij haar werkzaamheden in Turkije en Nederland kan combineren met de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Evenmin is voor het hof duidelijk in hoeverre de man in staat is de verzorging en opvoeding van de minderjarigen ter hand te nemen. Daarnaast is het hof niet bekend of de man inmiddels beschikt over een eigen woning, of de voormalige echtelijke woning is verkocht en zo ja, waar de vrouw en de minderjarigen thans wonen.
8. Het hof wenst dat de raad onderzoek verricht en advies geeft over de navolgende vraag en het hof daarover schriftelijke informeert voor de na te noemen pro-formadatum:

Welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van de minderjarigen?

9. Teneinde de raad in de gelegenheid te stellen het onderzoek uit te voeren, zal het hof de verdere behandeling van de zaak pro forma aanhouden tot zaterdag 25 juni 2016. Het hof zal zo nodig op een nadere terechtzitting het rapport van de raad met partijen en de raad bespreken.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verwerpt het hoger beroep van de man voor zover het betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap;
en, alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek ter verrichten ter fine als hierboven overwogen in rechtsoverweging 8 en daarover te rapporteren en te adviseren;
houdt de behandeling aan tot zaterdag 25 juni 2016 pro forma; uiterlijk twee weken vóór die datum dient de raad rapport en advies uit te brengen;
bepaalt dat partijen het hof vóór de na te melden pro-formadatum schriftelijk berichten over:
  • de gewenste voortgang van de onderhavige procedure, waaronder de wenselijkheid van een zitting, onder opgave van verhinderdata, of de gewenste afdoeningswijze;
  • het standpunt ten aanzien van de hoofdverblijfplaats;
houdt iedere overige beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, A.E. Sutorius-van Hees en R. Kok, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2015.