ECLI:NL:GHDHA:2015:3502

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
200.175.811-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad en buitengebruikstelling van voertuigen als dwangmiddel tot betaling van verkeersboetes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van de buitengebruikstelling van zijn voertuigen wegens onbetaalde verkeersboetes. De appellant had drie administratieve boetes opgelegd gekregen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), welke hij niet had voldaan. Na het verstrijken van de termijn voor betaling, heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) kennisgevingen van buitengebruikstelling gestuurd voor zowel de auto als de aanhangwagen van de appellant. De appellant heeft vervolgens de voorzieningenrechter ingeschakeld, maar zijn vorderingen werden afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de buitengebruikstelling rechtmatig was, aangezien de appellant zijn boetes niet had betaald en de Staat bevoegd was om deze maatregel te nemen.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellant gezamenlijk behandeld. Het hof bevestigde dat de buitengebruikstelling een wettelijk dwangmiddel is en dat de appellant niet had aangetoond dat hij door deze maatregel in zijn rechten werd benadeeld. De appellant voerde aan dat hij financieel onvermogen had en dat de buitengebruikstelling gelijkstond aan gijzeling, maar het hof verwierp deze argumenten. Het hof oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om zijn schulden te voldoen en dat de buitengebruikstelling niet gelijkgesteld kon worden aan een vrijheidsbenemende maatregel.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van de appellant af. Tevens werd de appellant veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de wettelijke bevoegdheid van de Staat om dwangmiddelen toe te passen bij het niet voldoen aan administratieve sancties en de noodzaak voor de appellant om zijn financiële verplichtingen na te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.175.811/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/489217/ KG ZA 15-723

Arrest in kort geding van 22 december 2015

in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M.R. Vlaar te Budel,
tegen:

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),

zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. M.M.C. van Graafeiland te Den Haag.

Het geding

Voor de gang van zaken tot 15 september 2015 wordt verwezen naar het tussenarrest van die datum, waarbij een comparitie van partijen werd gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2015. Hiervan in proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is op verzoek van partijen arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

De door de voorzieningenrechter in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden vonnis van 24 juli 2015 genoemde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Kort en zakelijk weergegeven gaat het onderhavige geschil om het volgende.
(2.1) Aan [appellant] zijn, voor zover thans van belang, drie administratieve boetes opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), ook wel de Wet Mulder genoemd. [appellant] heeft deze boetes niet voldaan en heeft evenmin gereageerd op de daarop gevolgde aanmaningen met wettelijke verhogingen. Het betreft de navolgende administratieve sancties:
1. CJIB-nummer: [nummer](rijden met een personenauto zonder verzekering op 4 maart 2014). Opgelegde sanctie: € 400,--, na verhogingen inclusief administratiekosten thans € 1.207,-- (hierna: sanctie 1).
2. CJIB-nummer: [nummer](met personenauto rijden door rood licht op 21 april 2014). Opgelegde sanctie: € 230,--, na verhogingen inclusief administratiekosten thans
€ 697,-- (hierna: sanctie 2).
3. CJIB-nummer: [nummer](met aanhangwagen/oplegger achter motorvoertuig met kenteken [[...]] rijden door rood licht op 26 mei 2014). Opgelegde sanctie: € 230,--, na verhogingen inclusief administratiekosten thans € 697,-- (hierna: sanctie 3).
(2.2) Bij brief van 25 mei 2015 heeft het CJIB ter zake van sanctie 1 en sanctie 2 een ‘kennisgeving buitengebruikstelling’ aan [appellant] gezonden op het adres [[...]] , het GBA-adres waar hij toen was ingeschreven. Hierin is melding gemaakt van de buitengebruikstelling van de op naam van mr. Vlaar staande personenauto met kenteken [[...]] ) (hierna: de auto) voor de duur van vier weken, zulks met ingang van 19 mei 2015. Na deze periode zal de auto, zo is verder aangekondigd, worden overgedragen aan de Dienst Domeinen, een ander onderdeel van de Staat. Gedurende voormelde periode van vier weken kan de auto blijkens de kennisgeving worden teruggekregen door de verschuldigde bedragen (administratieve sancties, administratiekosten en verhogingen), alsmede de kosten van overbrenging en bewaring bij de politie te voldoen. Na het verstrijken van voormelde periode van vier weken kan de auto tegen betaling van de kosten van overbrenging en bewaring worden teruggekregen. Daarnaast volgt uit voormelde kennisgeving dat indien [appellant] de auto na twaalf weken na aanvang van de buitengebruikstelling niet heeft afgehaald, hij geacht wordt zijn recht op de auto te hebben opgegeven, waarna de officier van justitie gerechtigd is de auto aan een derde in eigendom te doen overdragen, te doen verkopen of te doen vernietigen. Omdat de auto op naam staat van mr. Vlaar heeft het CJIB voormelde kennisgeving bij brief van 22 mei 2015 eveneens aan mr. Vlaar gezonden.
Na het verstrijken van voormelde vier weken van buitengebruikstelling is de auto aan de Dienst der Domeinen (hierna: Domeinen) overgedragen. Inmiddels heeft mr. Vlaar de auto afgehaald tegen betaling van de kosten van overbrenging en bewaring.
(2.3) Bij brief van 8 juni 2015 heeft het CJIB ter zake van sanctie 3 een ‘kennisgeving buitengebruikstelling’ aan [appellant] gezonden op het adres [[...]] (het voormalige adres van [appellant] ). In deze kennisgeving is melding gemaakt van de buitengebruikstelling van de aanhangwagen met kenteken [[...]] (hierna: de aanhangwagen) voor de duur van vier weken, zulks met ingang van 19 mei 2015. Deze kennisgeving is voor het overige inhoudelijk gelijkluidend aan de op 25 mei 2015 aan [appellant] gezonden kennisgeving. Deze aanhangwagen is na vier weken overgebracht naar Domeinen en niet afgehaald.
(2.4) [appellant] heeft zich vervolgens tot de voorzieningenrechter gewend en gevorderd (wegens onrechtmatige overheidsdaad), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. opheffing van de buitengebruikstelling c.q. teruggave van de auto, zonder verplichting tot vergoeding van kosten;
II. teruggave van de aanhangwagen;
III. vergoeding van de als gevolg van de onrechtmatige buitengebruikstelling van de auto en de aanhangwagen ontstane schade;
IV. veroordeling van de Staat in de proceskosten.
(2.5) De voorzieningenrechter heeft het handelen van de Staat niet onrechtmatig geacht en de vorderingen afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter, kort gezegd en voor zover thans van belang, als volgt overwogen:
- De vordering om de buitengebruikstelling op te heffen is niet toewijsbaar, omdat de maximale periode van buitengebruikstelling van vier weken inmiddels is verstreken. De auto en aanhangwagen worden thans in het kader van retentierecht bewaard.
- [appellant] heeft de hem opgelegde sancties onbetaald gelaten. De Staat kwam op grond van de Wahv de bevoegdheid toe tot buitengebruikstelling van de voertuigen over te gaan.
- In beginsel mocht ervan worden uitgegaan dat [appellant] met zijn loodgietersbedrijf inkomsten genereerde, zodat niet op voorhand duidelijk was dat verhaal van de sancties illusoir was.
- [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij door de buitengebruikstelling niet langer een regeling met zijn schuldeisers kon treffen.
- Van paulianeus handelen van de Staat en de gestelde onzorgvuldige belangenafweging is geen sprake.
- De betreffende overtreding is wel met de aanhangwagen begaan.
- Het beslagverbod op beroepsgereedschap is niet aan de orde, nu van beslag op de voertuigen geen sprake is.
[appellant] heeft tegen voormeld vonnis de volgende grieven aangevoerd.
1). De buitengebruikstelling is nog niet echt geëindigd. De voertuigen worden immers slechts tegen betaling van alle kosten, inclusief sancties en verhogingen, teruggegeven. Zijn schade loopt ook door.
2) Er is sprake van betalingsonmacht.
3) Het beslagverbod op gereedschap van de arbeidsman is hier ook van toepassing.
4) De overtreding is niet met de aanhangwagen begaan, maar met een motorvoertuig. De aanhangwagen is geen gelijksoortig voertuig, zodat deze niet buitengebruik gesteld had mogen worden.
[appellant] vordert in hoger beroep:
a) Opheffen/verbieden van de kennelijk doorlopende buitengebruikstelling en terugbetaling van betaalde kosten.
b) Teruggave van de aanhangwagen.
c) Vergoeding van de kosten wegens onrechtmatige buitengebruikstelling van de auto en aanhangwagen.
d) Veroordeling van de Staat in de kosten van beide instanties.
Beoordeling van de grieven
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen, waarbij het hof vooropstelt dat de auto inmiddels is afgehaald.
Het wettelijk kader is, kort gezegd, het volgende. Op grond van artikel 25 lid 2 Wahv kan de officier van justitie gedurende twee jaar na onherroepelijk worden van de administratieve sanctie verhaal nemen op onder meer goederen, banktegoeden en inkomsten van de betrokkene. Indien de sanctie niet wordt voldaan en verhaal niet heeft kunnen plaatsvinden voorziet de Wahv in verschillende dwangmiddelen, waaronder de buitengebruikstelling gedurende (ten hoogste) vier weken van een voertuig waarmee de gedraging heeft plaatsgevonden (of een soortgelijk voertuig) op grond van artikel 28b Wahv. Buitengebruikstelling van het voertuig is niet een administratieve sanctie, maar een dwangmiddel tot verhaal van de opgelegde sanctie, waarmee de wetgever heeft beoogd de bereidheid te verhogen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd om het bedrag van de sanctie te betalen. Gedurende de vier weken van buitengebruikstelling wordt het voertuig teruggegeven aan de rechthebbende tegen betaling van het bedrag van de sanctie en verhogingen, alsmede de kosten van overbrenging en bewaring (artikel 29, lid 1 Wahv). Na deze vier weken wordt het voertuig teruggegeven tegen betaling van de kosten van overbrenging en van de feitelijke duur van de bewaring. Dit is geregeld in Artikel 3 Besluit buitengebruikstelling voertuigen (hierna: het Besluit), waarin nadere regels worden gesteld ter uitvoering van artikel 29, vierde lid, van de Wahv. In de Nota van Toelichting bij artikel 3 van het Besluit, Stb. 1990,441 is vermeld:
“(…) Tevens is in dit lid het retentierecht neergelegd: de kosten van de bewaring en van de daaraan voorafgegane overbrenging dienen te worden betaald, alvorens het voertuig aan de rechthebbende wordt teruggegeven. (…)”
Blijkens voormeld systeem van de Wahv vormt de buitengebruikstelling van een voertuig dus een dwangmiddel om betrokkene tot betaling te bewegen. Na de buitengebruikstelling (van maximaal vier weken) heeft de bewaarder een retentierecht (ex artikel 3:290 BW) op het voertuig. Het voertuig wordt dan ook pas teruggegeven aan de rechthebbende tegen betaling van de kosten van bewaring en de kosten van overbrenging. Van een doorlopende buitengebruikstelling is geen sprake. Hierop strandt vordering a).
Voor zover [appellant] , met een beroep op de producties HB2 -1en2 (deze bevatten een opgave van alle kosten inclusief de sancties van het CJIB), betoogt dat teruggave na vier weken buitengebruikstelling slechts plaatsvindt na betaling van óók de CJIB-sancties met verhogingen, berust dit betoog op een misvatting. Genoemde producties zijn weliswaar onduidelijk, nu ook de kosten van de sancties zijn vermeld, maar daarin moet niet gelezen worden dat de sancties ook betaald moeten zijn wil de rechthebbende de voertuigen na de vier weken kunnen afhalen. De wettelijke regeling is bepalend. Deze voorziet, zoals hiervóór omschreven, in teruggave van het voertuig na de buitengebruikstelling zodra de kosten van bewaring en overbrenging zijn voldaan. Dit staat overigens ook in de in rechtsoverweging 2.2 en 2.3 genoemde kennisgevingen. Grief 1 wordt verworpen.
Naar het hof begrijpt betoogt [appellant] verder dat de Staat onrechtmatig handelt (i) omdat er geen overtreding met de aanhangwagen is begaan, (ii) omdat van betalingsonmacht sprake is, (iii) het beslagverbod op gereedschap van de arbeidsman van toepassing is en (iv) er geen behoorlijke belangenafweging heeft plaatsgevonden.
Argument (i) wordt verworpen. Sanctie 3 is opgelegd omdat met de aanhangwagen/ oplegger achter motorvoertuig met kenteken [[...]] op 26 mei 2014 door rood licht is gereden. De overtreding is dus wel degelijk ook met een aanhangwagen begaan. De stelling van [appellant] (pleitnota eerste aanleg laatste bladzijde) dat aanhangwagens niet door rood licht kunnen rijden, maar dat alleen motorrijtuigen dat kunnen, miskent dat
metde aanhangwagen door rood licht is gereden. De aanhangwagen valt dus wel degelijk onder de reikwijdte van ‘het voertuig waarmee de verweten gedraging in de zin van artikel 28b Wahv heeft plaatsgevonden’.
Met argument (ii) betoogt [appellant] dat hij zijn vele boetes en schulden niet meer kan betalen, maar dat desondanks strafsancties worden opgelegd en dwangmiddelen worden toegepast. Zijn financieel onvermogen is zodanig ernstig dat de strafsancties en dwangmiddelen gelijk te stellen zijn met gijzeling en geen redelijk doel meer dienen, aldus [appellant] .
Het hof stelt voorop dat de buitengebruikstelling van de auto en aanhangwagen berust op een wettelijke bevoegdheid, terwijl er geen aanwijzing is dat de buitengebruikstelling in dit geval niet volgens de toepasselijke regelgeving heeft plaatsgevonden. Daarmee is de rechtmatigheid ervan in beginsel gegeven. Anders dan [appellant] stelt is buitengebruikstelling niet gelijk te stellen met gijzeling, omdat in laatstbedoeld geval sprake is van de aanzienlijk verdergaande maatregel van vrijheidsbeneming. Weliswaar is aannemelijk geworden dat de schuldenlast van [appellant] penibel is en dat de voertuigen voor [appellant] van belang zijn voor de uitoefening van zijn loodgieterswerkzaamheden, maar dat bij voorbaat duidelijk was dat de met buitengebruikstelling beoogde stimulans om de sancties te voldoen ontbrak, is niet aannemelijk geworden. In dit verband wijst het hof er nog op dat [appellant] naar eigen zeggen in de betreffende periode wel een auto heeft kunnen huren en betalen.
Omtrent het beslagverbod op gereedschap van de arbeidsman (iii) wordt als volgt overwogen.
Naar het hof begrijpt doelt [appellant] hiermee op het beslagverbod van artikel 447, aanhef en onder ten 2e Rv. Hierin wordt beslag verboden ‘op gereedschappen van ambachtslieden en werklieden, tot hun persoonlijk bedrijf behorende’.
Het beroep van [appellant] op deze bepaling gaat niet op, aangezien noch de buitengebruikstelling van de voertuigen noch het retentierecht daarná is aan te merken als beslag in de zin van deze regeling. Dit volgt uit de wetssystematiek, die hiervoor is uitgelegd.
Ten aanzien van (iv) heeft [appellant] gesteld dat er geen sprake is van een zorgvuldige belangenafweging, omdat [appellant] wordt vermalen door een machine aan deurwaarders, belastingdienst en CJIB en dat hij er nimmer zonder hulpplan uit kan komen. Wat hier van zij, de wettelijke regeling van voren omschreven retentierecht noodzaakt er niet toe dat op de regel dat pas bij betaling wordt teruggegeven, een uitzondering wordt gemaakt in het geval de eigenaar (ook) andere schulden heeft. Reeds hierom gaat dit argument niet op.
14. Voor zover [appellant] bedoeld heeft zijn stelling te handhaven dat de buitengebruikstelling paulianeus handelen van de Staat oplevert, heeft hij deze stelling niet deugdelijk onderbouwd.
14. Uit het voorgaande vloeit voort dat de grieven 2, 3 en 4 eveneens worden verworpen. Van onrechtmatig handelen van de Staat is geen sprake, zodat er evenmin grond is voor toewijzing van de vorderingen b en c.
Slotsom
16. Nu de grieven falen, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. De (enigszins) gewijzigde vordering in hoger beroep zal worden afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Hieronder zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 24 juli 2015;
  • wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 711,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris van de advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, G. Dulek-Schermers en H.J.M. Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015 in aanwezigheid van de griffier.