In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om de verkrijging van een geleasede auto door [appellant] B.V. van Tube Projects B.V. De zaak is ontstaan na een financieringsovereenkomst tussen FCE Bank PLC en Tube Projects B.V. voor de leasing van een auto. FCE heeft de overeenkomst ontbonden na het niet voldoen van betalingen door Tube Projects B.V. en heeft [appellant] B.V. gesommeerd de auto terug te geven. [appellant] B.V. heeft echter de auto verkocht aan een derde partij, wat leidde tot een geschil over de eigendom en de rechtmatigheid van deze verkoop. Het hof heeft in zijn beoordeling de vraag centraal gesteld of [appellant] B.V. de auto te goeder trouw heeft verkregen en of zij recht heeft op bescherming onder artikel 3:86 lid 1 BW. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [appellant] B.V. de auto om niet van een beschikkingsonbevoegde had verkregen, wat betekent dat de verkrijging niet rechtsgeldig was. Het hof heeft [appellant] B.V. de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren dat zij de auto niet om niet heeft verkregen en dat zij te goeder trouw was bij de verkrijging. De zaak is aangehouden voor verdere bewijsvoering en getuigenverhoren.