ECLI:NL:GHDHA:2015:3459

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
200.157.981-01T
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijging te goeder trouw van een geleasede auto

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om de verkrijging van een geleasede auto door [appellant] B.V. van Tube Projects B.V. De zaak is ontstaan na een financieringsovereenkomst tussen FCE Bank PLC en Tube Projects B.V. voor de leasing van een auto. FCE heeft de overeenkomst ontbonden na het niet voldoen van betalingen door Tube Projects B.V. en heeft [appellant] B.V. gesommeerd de auto terug te geven. [appellant] B.V. heeft echter de auto verkocht aan een derde partij, wat leidde tot een geschil over de eigendom en de rechtmatigheid van deze verkoop. Het hof heeft in zijn beoordeling de vraag centraal gesteld of [appellant] B.V. de auto te goeder trouw heeft verkregen en of zij recht heeft op bescherming onder artikel 3:86 lid 1 BW. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [appellant] B.V. de auto om niet van een beschikkingsonbevoegde had verkregen, wat betekent dat de verkrijging niet rechtsgeldig was. Het hof heeft [appellant] B.V. de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren dat zij de auto niet om niet heeft verkregen en dat zij te goeder trouw was bij de verkrijging. De zaak is aangehouden voor verdere bewijsvoering en getuigenverhoren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.157.981/01
Zaaknummer rechtbank : 1043576 / 11-6517

arrest d.d. 22 december 2015

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E.J.W.F. Deen te Den Haag
tegen

FCE Bank PLc, mede handelend onder de naam Ford Credit,

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: FCE,
advocaat: mr. J.C. Meijroos te Den Haag,

Het verdere verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding tot aan 25 november 2014 wordt verwezen naar het arrest van die datum. De in dat arrest bevolen comparitie van partijen heeft op 22 december 2014 plaatsgevonden. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.2
Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven aangevoerd tegen de vonnissen waarvan beroep die door FCE bij memorie van antwoord zijn bestreden.
1.3
Ten slotte zijn de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

2.1
De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis van 21 september 2011 in de punten 1.1 tot en met 1.9 een aantal feiten vastgesteld. FCE heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling onder 1.4 zodat het hof niet als vaststaand zal aannemen dat [appellant] B.V. de auto van Tube Projects B.V. heeft verkregen. Tegen de vaststelling van de overige feiten zijn geen grieven gericht of bezwaren geuit, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende. FCE heeft als lessor op 9 januari 2010 een financieringsovereenkomst gesloten met Tube Projects B.V., KvK-nummer 30173739, adres Tweede Oosterparkstraat 180 te 1092 BT Amsterdam, als lessee met betrekking tot een auto van het merk [auto] met kenteken [nummer] (hierna: de [auto]). De verkoopprijs / kredietsom bedroeg € 32.726,70. De financieringssom diende in 60 maandelijkse termijnen van € 669,42 te worden afgelost. In het contract is vermeld dat de voorbehouden eigendom pas op de lessee overgaat als de lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. FCE heeft het originele overschrijvingsbewijs achtergehouden, met daarop de code 00. Op 13 januari 2010 heeft FCE een zogenaamde RTL-melding met betrekking tot de [auto] gedaan. Dat betekent dat het om een geleasete auto gaat. Door een dergelijke melding wordt bereikt dat duplicaatpapieren als deze worden opgevraagd automatisch aan de leasemaatschappij worden gezonden. Naar later is gebleken zijn echter reeds op 11 januari 2010 duplicaatpapieren aangevraagd, waaronder een nieuw overschrijvingsbewijs, voorzien van code 01. Tube Projects B.V. heeft twee aflossingen voldaan (op 1 februari 2010 en op 1 maart 2010). Aangezien vervolgens geen betalingen hebben plaatsgevonden heeft FCE de overeenkomst ontbonden en Tube Projects verzocht de [auto] in te leveren. Aan dat verzoek is geen gehoor gegeven. Bij navraag bij de Rijksdienst voor het wegverkeer bleek de [auto] op naam van [appellant] B.V. (hierna: de B.V.) te staan, waarvan [appellant] enig bestuurder is. Op 23 september 2010 heeft de raadsman van FCE de B.V. en / of [appellant] gesommeerd de [auto] terug te geven door deze in te leveren bij de Ford-dealer Ardea Auto te Den Haag aan de Mercuriusweg 9. Daarop heeft [appellant] namens de B.V. bij faxbericht van 27 september 2010 een koopovereenkomst gezonden waarin staat dat de B.V. de [auto] op 30 januari 2010 van Tube Projects B.V., gevestigd Schalk Burgerstraat 258, te 2572 BD Den Haag, heeft gekocht voor een bedrag van € 30.940,-. Tevens zijn bij dezelfde brief kopieën van kenteken deel 1, deel 2 en deel 3 toegezonden. De duplicaatcode is 01. Op 29 september 2010 deelt [appellant] namens de B.V. mee dat de zaak zijn eigendom is en hij de auto niet zal inleveren. Later blijkt dat de B.V. op 4 september 2010 een koopovereenkomst heeft gesloten met de Ford-dealer Ardea Auto te Den Haag aan de Mercuriusweg 9, waarbij is overeengekomen dat de [auto] wordt ingeruild voor een nieuwe [auto] die bij FCE is gefinancierd. De inruilprijs van de (oude) [auto] bedroeg € 24.000,-. De (oude) [auto] is ingeleverd bij Ardea Auto. De B.V. is op 16 oktober 2012 in staat van faillissement verklaard.
3.1
Na wijziging van eis – aanvankelijk werd teruggave van de auto gevorderd – vordert FCE, voor zover in hoger beroep van belang, een verklaring voor recht dat [appellant] als ‘acting-person’ van de eenmansvennootschap [appellant] B.V. jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door de [auto] snel aan een derde te verkopen met een onjuiste set kentekenpapieren, nadat zij had aangegeven dat deze haar eigendom is en dat [appellant] aansprakelijk is voor de schade die FCE dientengevolge lijdt en zal lijden, welke schade primair wordt vastgesteld op € 38.826,36 (de restantvordering uit de financieringsovereenkomst), subsidiair op € 30.940,- (de waarde van de [auto] bij aankoop door de B.V.) en meer subsidiair op € 24.000,- (de inruilwaarde), alsmede een veroordeling tot (vergoeding van) de overige schade, vast te stellen bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 21 september 2011 [appellant] toegelaten feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit kan volgen dat de B.V. de auto heeft gekocht van Tube Projects B.V. voor een bedrag van € 30.940,- en dat zij ten tijde van de aankoop te goeder trouw was. Na gehouden getuigenverhoren heeft de kantonrechter het bewijs niet geleverd geacht en heeft hij de gevorderde verklaringen voor recht gegeven en [appellant], als acting person van de B.V. veroordeeld tot betaling van het primair gevorderde bedrag.
4.1
Grief I is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij er vooralsnog van uitgaat dat de B.V. de auto om niet van een beschikkingsonbevoegde heeft verkregen en dat zij ten tijde van de verkrijging niet te goeder trouw was. In grief II wordt bepleit dat de koper erop mag vertrouwen dat de verkoper die in het bezit is van geldige kentekenpapieren eigenaar en beschikkingsbevoegd is.
4.2
Het hof stelt voorop dat beide partijen er klaarblijkelijk vanuit gaan dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van [appellant] wanneer de B.V. (met [appellant] als acting person) de [auto] anders dan om niet heeft verkregen en bij de verkrijging daarvan te goeder trouw was. Het komt er met andere woorden op aan of de B.V. (en [appellant]) voldoet aan de vereisten van art. 3:86 lid 1 BW. Het hof zal partijen hierin volgen.
4.3
[appellant] B.V kan zich beroepen op verkrijging op grond van art. 3:86 lid 1 indien de verkrijging anders dan om niet plaats vond en de B.V. bij de verkrijging te goeder trouw was. De stelplicht en bewijslast dat aan deze vereisten is voldaan, rust op [appellant]. Voor een geslaagd beroep op goede trouw in de zin van art. 3:86 lid 1 BW is in ieder geval vereist dat degene die een tweedehands auto verkrijgt, de autopapieren onderzoekt, waaronder (in de tijd waarin de verkrijging plaatsvond) kentekenbewijs deel 2. De tenaamstelling van het kenteken van de auto kon in 2010 immers uitsluitend worden overgeschreven met dit bewijs, dat speciaal daartoe door de wetgever in het leven was geroepen om de niet rechtmatige vervreemding van motorvoertuigen tegen te gaan (HR 21-10-2011, ECLI:NL:HR:BR 3057). De enkele constatering dat de verkoper over geldige kentekenpapieren beschikt, volstaat echter niet voor een geslaagd beroep op goede trouw, althans niet onder alle omstandigheden. De koper dient zich ervan te vergewissen dat de kentekenpapieren geen aanwijzingen inhouden die twijfel aan de bevoegdheid van de verkoper kunnen oproepen en bij twijfel zal hij nader onderzoek zal moeten verrichten om aan die twijfel een einde te maken, aangezien hij anders niet de zorgvuldigheid betracht die van hem kan worden verlangd. Indien op de kentekenregistratie staat vermeld dat een besloten vennootschap eigenaar van de auto is zal in elk geval van de koper, als hij de auto niet koopt in een perceel dat bijvoorbeeld blijkens de naam op dat perceel aan die vennootschap toebehoort, dienen na te gaan of de verkoper namens die vennootschap kan handelen.
4.4
De kantonrechter heeft zijn oordeel dat er vooralsnog vanuit wordt gegaan dat [appellant] B.V. de auto om niet van een beschikkingsonbevoegde heeft verkregen en dat zij ten tijde van de verkrijging niet te goeder trouw was, doen steunen op de omstandigheid dat de achternaam en adresgegevens van de verkoper, ene [… ], onbekend zijn gebleven en voorts onduidelijk is of [appellant] de autopapieren heeft onderzocht met het oog op de bevoegdheid van Tube Projects.
4.5
[appellant] voert aan dat hij inmiddels de identiteit van de genoemde [… ] heeft achterhaald en hij wenst alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om deze [… ] als getuige te horen.
4.6
Het aanbod is ter zake dienend. Het hof zal het verzoek van [appellant] dan ook inwilligen en hem in de gelegenheid stellen om alsnog de genoemde getuige te horen in het kader van het op hem rustende bewijs dat hij de [auto] anders dan om niet verkreeg en bij de verkrijging te goeder trouw was, zoals omschreven in rov. 4.3.
4.7
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
  • laat [appellant] toe tot het in rov. 4.6 omschreven bewijs;
  • bepaalt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te
  • bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden januari tot en met maart van 2016, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
  • verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Olthof, A.J.M.E. Arpeau en C.J. Frikkée en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015 in aanwezigheid van de griffier.