In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om de aansprakelijkheid van een bestuurder van een commanditaire vennootschap (CV) in het kader van een leningsovereenkomst. Appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], hebben een lening van € 100.000 verstrekt aan Suntrap C.V., vertegenwoordigd door [geintimeerde sub 2]. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van appellanten tegen Suntrap toegewezen, maar de vorderingen tegen [geintimeerde sub 2] afgewezen. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen deze afwijzing.
Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank niet in geschil zijn. De kern van het geschil betreft de vraag of [geintimeerde sub 2] als gevolmachtigde van Suntrap ook persoonlijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van de lening. Appellanten stellen dat [geintimeerde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld door een Duitse bankrekening te openen en gelden te onttrekken aan Suntrap, waardoor Suntrap niet aan haar verplichtingen kon voldoen. Het hof oordeelt echter dat appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor deze stelling.
Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [geintimeerde sub 2] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de terugbetaling van de lening. De grieven van appellanten worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Appellanten worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.