ECLI:NL:GHDHA:2015:3417

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
BK-15/00273
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen belastingaanslagen en dwangbevel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar van belanghebbende tegen een dwangbevel en belastingaanslagen. De belanghebbende, [X] te [Z], had bezwaar gemaakt tegen de kosten van betekening die door de Ontvanger, de directeur van het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, in rekening waren gebracht. De Ontvanger had het bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Den Haag had deze beslissing bevestigd, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof oordeelde dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, in weken mag worden uitgedrukt. Dit staat niet in de weg aan eerlijk en onbelemmerd handelsverkeer in de Europese Unie. De belanghebbende had zijn bezwaarschrift te laat ingediend, namelijk op 11 oktober 2013, terwijl de termijn op 7 oktober 2013 was geëindigd. Het Hof verwierp de argumenten van belanghebbende dat de termijn in strijd was met Europese richtlijnen en dat hij niet in verzuim was.

De rechtbank had terecht geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien belanghebbende geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die zouden kunnen rechtvaardigen dat hij in verzuim was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond. Er werden geen proceskosten toegewezen, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-15/00273

Uitspraak d.d. 23 november 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de directeur van het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Ontvanger,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 januari 2015, nummer SGR 14/7044, betreffende de hierna vermelde kosten van vervolging.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Ter zake van bij wege van aanslag geheven belastingen van de gemeente [Z] en van het hoogheemraadschap van Rijnland voor het jaar 2013, welke aanslagen zijn verenigd op één aanslagbiljet, heeft de Ontvanger een dwangbevel met bevel tot betaling tegen belanghebbende uitgevaardigd en dit betekend door terpostbezorging van een afschrift aan hem. Daarbij heeft de Ontvanger belanghebbende bij beschikking een bedrag van € 56 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de in rekening gebrachte kosten van betekening een bezwaarschrift ingediend bij de Ontvanger.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Ontvanger beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 45 is geheven. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 123 is geheven. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 oktober 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.
Het dwangbevel is betekend door terpostbezorging op zaterdag 24 augustus 2013 van een afschrift aan belanghebbende.
3.2.
Belanghebbende heeft het bezwaarschrift op vrijdag 11 oktober 2013 via e-mail bij de Ontvanger ingediend. Deze heeft de ontvangst van de e-mail bevestigd.
3.3.
Bij schrijven van 2 juni 2014 heeft belanghebbende het bezwaarschrift aangevuld.
3.4.
De uitspraak van de Ontvanger is gedagtekend 13 juni 2014.

Geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

4.1.
Belanghebbende meent primair dat, aangezien de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift, genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, in weken is gesteld terwijl dit volgens hem in strijd is met Richtlijnen van de Europese Unie, de Metrologiewet, het Meeteenhedenbesluit 2006 en de Regeling vrijstellingen Metrologiewet, de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de onderwerpelijke beschikking niet is ingegaan, althans dat de termijn daarvoor ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift op 11 oktober 2013 niet was geëindigd. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat een bezwaarschrift binnen een redelijke tijd moet worden ingediend. Hij acht een termijn van 60 dagen redelijk en merkt daarbij op dat het bezwaarschrift feitelijk binnen 48 dagen is ingediend. Hij concludeert hieruit dat niet kan worden gezegd dat hij in verzuim is. Belanghebbende beroept zich uitdrukkelijk niet op omstandigheden die zouden (kunnen) hebben verhinderd dat het bezwaarschrift eerder is ingediend. Indien het Hof oordeelt dat het bezwaar ontvankelijk is, stelt hij zich meer subsidiair op het standpunt dat het dwangbevel op nader door hem aan te voeren gronden nietig is. Alsdan wenst hij in de gelegenheid te worden gesteld het hoger beroep aan te vullen met gronden, alvorens het Hof daaromtrent beslist.
4.2.
De Ontvanger betwist de standpunten van belanghebbende en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4.3.
Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Oordeel van de rechtbank

5. De rechtbank heeft overwogen:
"1. Aan [belanghebbende] zijn met dagtekening 28 februari 2013 aanslagen gemeentelijke belastingen 2013 opgelegd naar een te betalen bedrag van in totaal € 346,09.
2. Aangezien de aanslagen niet voor de vervaldag van de aanslagen waren voldaan is met dagtekening 26 juni 2013 aan [belanghebbende] een betalingsherinnering verzonden.
3. Met dagtekening 20 juli 2013 is aan [belanghebbende] een aanmaning tot betaling verzonden. Daarbij is € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Vervolgens is met dagtekening 24 augustus 2013 een dwangbevel aan [belanghebbende] betekend voor het op dat moment openstaande bedrag van € 409,09. De kosten van het dwangbevel bedroegen € 56.
4. [ Belanghebbende] heeft op 2 juni 2014 bezwaar gemaakt.
5. [ De Ontvanger] heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 juni 2014 het bezwaar van [belanghebbende] niet-ontvankelijk verklaard.
6. In geschil is of [de Ontvanger] het bezwaar van [belanghebbende] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7. [ Belanghebbende] stelt zich zowel in bezwaar als in beroep op het standpunt dat het bezwaar niet te laat is ingediend. De bezwaartermijn zoals deze is vastgesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht is naar zijn oordeel in strijd met de Metrologiewet en het Meeteenhedenbesluit waarin uitvoering is gegeven aan de desbetreffende EG-richtlijnen. De bezwaartermijn moet derhalve als onbepaald worden beschouwd.
8. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen [belanghebbende] heeft aangevoerd geen grond bevat waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de bepaling van de bezwaartermijn in weken in strijd is met het internationaal recht. Het behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de nationale wetgever om bezwaar- en beroepstermijnen vast te stellen. De door [belanghebbende] overigens niet nader gespecificeerde EG-richtlijnen, betrekking hebbend op de volgens het Unierecht te hanteren meeteenheden, onder meer voor tijd, zijn niet van toepassing op deze door de nationale wetgever vast te stellen regels. De termijnen uit de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene termijnenwet zijn daardoor niet in strijd met internationaal recht.
9. [ Belanghebbende] heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het bezwaar van [belanghebbende] is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
10. Gelet op hetgeen hiervoor overwogen is het beroep ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Beoordeling van het hoger beroep

6.1.
De rechtbank heeft in het geding in eerste aanleg abusievelijk de heffingsambtenaar van het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland geduid als de wederpartij van belanghebbende. Het Hof herstelt deze kennelijke misslag en leest voor 'de heffingsambtenaar': de invorderingsambtenaar.
6.2.
De datum die in de uitspraak van de rechtbank is vermeld onder punt 3 betreft niet de indiening van het bezwaarschrift maar de indiening van de aanvulling op het bezwaarschrift. Die kennelijke vergissing van de rechtbank heeft het Hof door de vaststellingen onder 3.2 en 3.3 hersteld.
6.3.
Als opvolger van de IJkwet en ter implementatie van Europese regelgeving op het terrein van de metrologie, in het bijzonder van richtlijn 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten (PbEU L 135), bevat de Metrologiewet regels met betrekking tot meeteenheden en het in de handel brengen en het gebruik van meetinstrumenten op een aan de eisen van deze tijd aangepaste en overzichtelijke wijze. Daarbij staat met name het belang voorop van eerlijk en onbelemmerd handelsverkeer in Europa.
6.4.
Het Hof deelt niet de opvatting van belanghebbende dat op grond van die regelgeving de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift niet, zoals in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, mag zijn uitgedrukt in een aantal weken. Geen Europese- of Nederlandse rechtsregel dwingt tot die conclusie. Eerlijk en onbelemmerd handelsverkeer in de Europese Unie wordt niet in de weg gestaan doordat de termijn voor het benutten van een rechtsmiddel is uitgedrukt in weken, waarbij onder een week – naar algemeen bekend, althans redelijkerwijs niet voor enig misverstand vatbaar is – een periode van zeven opeenvolgende kalenderdagen wordt verstaan. Het Hof verwerpt mitsdien het primaire standpunt van belanghebbende.
6.5.
Het afschrift van de onderhavige beschikking is gedagtekend en ter post bezorgd op zaterdag 24 augustus 2013. Het bezwaarschift is per email en niet per post verzonden. De in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn voor indiening van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Indien die termijn eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, wordt de termijn verlengd tot met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. De termijn is ingegaan de dag na die van de dagtekening van de beschikking. De laatste dag van de verlengde termijn was derhalve maandag 7 oktober 2013. Het bezwaarschrift is op vrijdag 11 oktober 2013, derhalve na afloop van de termijn, bij de Ontvanger ingediend.
6.6.
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dit is bepaald in artikel 6:11 van de Awb en ziet op een verschoonbare termijnoverschrijding. Hiervan is te dezen geen sprake.
6.7.
De opvatting van belanghebbende dat 60 dagen een redelijke termijn om een bezwaarschrift in te dienen en de constatering dat het bezwaarschrift binnen die termijn is ingediend, betekenen niet dat hij ten aanzien van het tijdstip van indiening van het bezwaarschrift niet in verzuim is. Andere feiten of omstandigheden op grond waarvan hij mogelijk niet in verzuim is, hebben zich naar zijn zeggen niet voorgedaan. Dit betekent dat de Ontvanger het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6.8
Het subsidiaire standpunt van belanghebbende houdt geen stand. Aan behandeling van zijn meer subsidiaire standpunt komt het Hof niet toe. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 23 november 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.