ECLI:NL:GHDHA:2015:3414

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
BK-14/01379
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2010

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 29 juli 2014 het beroep ongegrond verklaarde met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2010. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.019, terwijl belanghebbende in zijn aangifte slechts € 19 had opgegeven. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende de vereiste aangifte niet had gedaan, waardoor de bewijslast werd omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende stelde dat hij correct aangifte had gedaan en dat de aanslag moest worden verminderd.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 12 oktober 2015 was belanghebbende niet aanwezig, maar de Inspecteur was wel aanwezig. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet had aangetoond dat belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan, omdat er geen informatiebeschikking was genomen en de Inspecteur niet het bewijs had geleverd dat belanghebbende andere inkomsten had genoten. Het Hof concludeerde dat de omkering en verzwaring van de bewijslast niet van toepassing was en dat de aanslag moest worden verminderd tot het door belanghebbende opgegeven bedrag van € 19.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, verminderde de aanslag en gelastte de Inspecteur de griffierechten te vergoeden. De uitspraak werd op 23 november 2015 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-14/01379
Uitspraak d.d. 23 november 2015
in het geding tussen:
[X]te [Z] , belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2014, nummer SGR 14/2973, betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking. In eerste aanleg trad belanghebbende op als eiser en de Inspecteur als verweerder.
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.019. De aanslag beloopt € 3.401. Bij beschikking is een bedrag van € 256 aan heffingsrente in rekening gebracht. Het aanslagbiljet is gedagtekend 17 oktober 2013.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de beschikking een bezwaarschrift ingediend bij de Inspecteur.
1.3. Bij twee in een geschrift, gedagtekend 31 maart 2014, vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht is geheven van € 45. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht is geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 oktober 2015, gehouden te Den Haag. Belanghebbende is, zoals hij het Hof van tevoren schriftelijk heeft laten weten, niet ter zitting verschenen. De Inspecteur is wel verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. De Inspecteur beschikt over de volgende gegevens omtrent belanghebbende.
Belanghebbende is geboren [in] 1966. Hij is ongehuwd. Hij heeft zowel de Nederlandse als de Belgische nationaliteit. Hij woont volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [Y] te [Z] . Andere personen staan niet op dit adres ingeschreven. Het betreft een huurwoning waarvoor de huur € 278 per maand bedraagt.
In 2009 ontving belanghebbende van de gemeente [Z] een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) ten bedrage van € 13.116. De uitkering is stopgezet omdat belanghebbende niet voldeed aan de sollicitatieplicht. In 2010 ontving belanghebbende nog € 19 van de gemeente [Z] .
Belanghebbende had twee bankrekeningen met de volgende saldi:
1-1-2010 31-12-2010
ABN/AMRO […] € 684 € 19
Rabobank […] € 0 € 80.
In 2010 stond op naam van belanghebbende een personenauto, bouwjaar 1990, in het Nederlandse kentekenregister waarvoor in 2010 een bedrag van € 412 aan motorrijtuigenbelasting moest worden betaald.
In 2010 is aan belanghebbende € 735 aan zorgtoeslag en € 849 aan huurtoeslag toegekend. Later zijn die bedragen teruggevorderd.
Belanghebbende ontvangt geen inkomen uit België. Hij is niet gedetineerd.
3.2. De Inspecteur heeft op 28 februari 2011 aan belanghebbende een aangiftebiljet voor het jaar 2010 uitgereikt voor het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV).
3.3. Belanghebbende heeft op 22 maart 2011 aangifte gedaan voor de IB/PVV 2010 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.
3.4. Bij brief van 5 juni 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende naar aanleiding van de aangifte verzocht informatie te verstrekken. Deze brief luidt voor zover thans van belang :
"(…)
Als inkomen over het gehele jaar geeft u een uitkering van de gemeente [Z] aan van € 19. Kunt u aangeven waar u in 2010 van geleefd hebt?
Waar u bijvoorbeeld de huur van betaalt, gas en licht, voeding, kleding en alle andere uitgaven die mensen plegen uit te geven om in het levensonderhoud te voorzien.
(…)"
3.5. Bij brief van 8 juni 2013 heeft belanghebbende gereageerd:
"Na eerdere aanslagen en uitspraken van de Belastingrechter is duidelijk dat sociale vraagstukken niet tot uw bevoegdheid behoren.
Hier lering uit trekkende kan ik u bevestigen dat de inkomstenverklaring juist is ingevuld.
Eventueel meer informatie over deze onderwerpen vindt u op internet
www.socialevraagstukken.nl".
3.6. Bij brief van 12 juni 2013 herhaalt de Inspecteur zijn verzoek aan belanghebbende om informatie te verstrekken:
"(…) Ik heb (…) meer informatie nodig om de aangifte goed te kunnen beoordelen. In deze brief leest u om welke informatie het gaat.
Inkomen uit werk en woning
Inkomsten uit loondienst
De Belastingdienst heeft de taak belasting te heffen over iemands inkomen. Inkomen is nodig om in eigen levensonderhoud te voorzien. U heeft € 19 genoten over heel 2010. Het is niet moeilijk om te stellen dat van dat inkomen niet geleefd kan zijn. Dus daarom wederom de vraag op welke wijze u in uw eigen levensonderhoud voorzag. Uw verwijzing naar een internetsite weerhoudt mij er niet van om aan u vragen over uw inkomensbron(nen) te stellen.
Uw reactie
Ik verzoek u mij uw schriftelijke reactie vóór 2 juli 2013 toe te sturen. (…)."
3.7. Nadat de Inspecteur op zijn brief van 12 juni 2013 geen reactie ontving, schrijft hij belanghebbende bij brief van 15 juli 2013:
"In mijn brief van 12 juni 2013 heb ik u verzocht mij informatie te geven over de aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet
2010. Tot op heden hebt u hierop niet gereageerd.
Ik stel u nogmaals in de gelegenheid te reageren. Als ik voor 14 augustus 2013 de gevraagde informatie niet heb ontvangen, zal ik overwegen een informatiebeschikking op te stellen. Ook kan ik uw aangifte behandelen op basis van de gegevens waarover ik nu beschik."
3.8. Bij brief van 2 september 2013 schrijft de Inspecteur belanghebbende voor zover thans van belang :
"In mijn brieven van 12 juni 2013 en 15 juli 2013 heb ik u verzocht om informatie over een onderwerp in uw aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet
2010. Tot nu toe heb ik geen informatie van u ontvangen. Daarom zal ik de aangifte behandelen op basis van de gegevens waarover ik nu beschik.
Ik ben van plan af te wijken van deze aangifte. Hierna leest u onder punt 1 bij welke onderwerp ik van uw aangifte zal afwijken. Vervolgens vindt u onder punt 2 een berekening die duidelijk maakt welke gevolgen de afwijking heeft voor de verschillende onderdelen van uw aangifte. Onder punt 3 leest u wat u kunt doen als u het niet eens bent met mijn voornemen om van uw aangifte af te wijken.

1.Afwijking(en) per onderdeel van de aangifte

Inkomen uit werk en woning (box 1)
Inkomsten uit overig werk
In de aangifte staat dat u slechts € 19 aan inkomen heeft genoten. Ik acht niet waarschijnlijk dat dit uw enige inkomsten zijn in 2010. Daarom stel ik, omdat u mij niet verder antwoordt, uw belaste inkomsten op € 20.000 naast de aangegeven € 19. Dit betekent dat het totale inkomen uitkomt op € 20.019 te laag is. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met € 20.000.

2.Berekening

Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
Het berekende inkomen uit werk en woning volgens de aangifte € 19
Totaalbedrag van de afwijking(en)
€ 20.000
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 20.019

3.Vervolg

Als u het niet eens bent met mijn voornemen om af te wijken van uw aangifte, verzoek ik u vóór
23 september 2013te reageren. Bij het vaststellen van de aanslag kan ik nog rekening houden met uw opmerkingen. Als ik vóór 23 september 2013 geen reactie van u heb ontvangen, ontvangt u enige tijd daarna het aanslagbiljet, waarop de voorgestelde afwijkingen zullen zijn verwerkt.
(…)".
De Inspecteur heeft op deze brief geen reactie gekregen.
3.9.
Nadat de Inspecteur de onderhavige aanslag heeft opgelegd, heeft belanghebbende daar bezwaar tegen gemaakt. Het bezwaar is gemotiveerd:
"De bijstandsnorm die betrekking heeft op een ieder die in leven is, is bedoeld als een recht. Dit belastbare inkomen is tot heden in het bezit van de Gemeente [Z] .
De afwijking van de aangifte is twee keer hoger gesteld dan deze bijstandsnorm en dus evenmin te rechtvaardigen."
3.10.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 10 februari 2014, onder verwijzing naar zijn eerdere brieven, te kennen gegeven van plan te zijn het bezwaar af te wijzen maar alvorens daartoe over te gaan belanghebbende tot 25 februari 2014 in de gelegenheid te stellen het bezwaarschrift mondeling toe te lichten.
3.11.
Nadat een reactie van belanghebbende uitbleef, heeft hij uitspraak gedaan en het bezwaar afgewezen.
3.12.
Belanghebbende is tegen de afwijzing van de Inspecteur in beroep gegaan bij de rechtbank. De motivering van het beroep is hetzelfde als die van het bezwaar. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft geoordeeld:
"(…)
6. In geschil is naar de rechtbank begrijpt of eiser de vereiste aangifte heeft gedaan. Indien eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan is naar de rechtbank begrijpt de redelijke schatting in geschil.
7. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan in de zin van artikel 25, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aangezien hij in zijn aangifte uitsluitend een inkomen van € 19 heeft opgenomen terwijl hij van een dergelijk bedrag niet kan hebben geleefd, hij overigens slechts over een bescheiden banksaldo kon beschikken en voorts geen enkele reactie heeft gegeven op door verweerder in dit verband gestelde vragen. Verweerder is er daarom van uitgegaan dat eiser inkomsten heeft genoten uit een onbekende bron en heeft € 20.000 bij het inkomen geteld en deze correctie in bezwaar gehandhaafd.
8. Artikel 27e AWR bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Daartoe zal verweerder allereerst aannemelijk moeten maken dat eiser inkomsten (dan wel vermogen) niet heeft aangegeven met als gevolg dat een zowel absoluut als relatief omvangrijk deel van de verschuldigde belasting niet is geheven.
9. Met hetgeen verweerder heeft aangevoerd acht de rechtbank haar daarin geslaagd. Eiser immers heeft slechts een bedrag van € 19 aangegeven als genoten uitkering Wet werk en bijstand en heeft behalve een heel bescheiden banksaldo verder geen andere zichtbare middelen van bestaan, terwijl mag worden aangenomen dat een bijstandsuitkering van € 13.116 zoals eiser die in 2009 heeft genoten toch minimaal benodigd zal zijn om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Eiser heeft daartegen - behoudens het onder 3 gestelde - niets aangevoerd, zodat de rechtbank aannemelijk acht dat eiser enige bron van inkomen heeft gehad die hij niet in zijn aangifte heeft opgenomen en dat als gevolg daarvan een zowel absoluut als relatief omvangrijk deel van de verschuldigde belasting niet is geheven. Hieruit volgt dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan.
10. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat ingevolge artikel 27e AWR de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard en eiser overtuigend moet aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin - gezien het ontbreken van enige inhoudelijke reactie van zijn kant - niet geslaagd.
11. Op verweerder rust dan ondanks de omkering en verzwaring van de bewijslast de verplichting een redelijke schatting te maken van de door eiser genoten inkomsten. Daarbij is verweerder aangesloten bij het wettelijk minimumloon van een persoon van 23 jaar of ouder en heeft daarom het inkomen verhoogd met € 20.000. De rechtbank acht het door verweerder in aanmerking genomen bedrag redelijk. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft zekere vaste lasten en dient ook overigens in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij is daar kennelijk toe in staat zonder dat hij een bijstandsuitkering nodig heeft. Hij heeft zich het verlies van de bijstandsuitkering dus kennelijk kunnen veroorloven. Ondanks de door verweerder bij de aanslag in aanmerking genomen bijtelling van het inkomen is dat voor eiser geen enkele reden geweest serieus inhoudelijk te reageren of openheid van zaken te geven, hetgeen zou kunnen betekenen dat de correctie nog tot een te laag bedrag is opgelegd. Onder die omstandigheden - en bij gebreke van overige informatie - acht de rechtbank het niet onredelijk uit te gaan van het wettelijk minimumloon ter bepaling van de hoogte van de buiten het zicht van de fiscus genoten inkomsten.
12. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."
Geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen
5.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende de motivering die hij in bezwaar en in beroep heeft gebezigd, herhaald. Het Hof begrijpt hieruit dat belanghebbende het standpunt heeft dat hij correct aangifte heeft gedaan en dat de aanslag moet worden verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19, met dienovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
5.2.
De Inspecteur stelt zich, net als bij de rechtbank, op het standpunt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan en dat daardoor belanghebbende moet bewijzen dat de aanslag onjuist is, in welke bewijs belanghebbende, naar de mening van de Inspecteur, niet geslaagd is. Hij stelt in wezen dat uit de in 3.1 vermelde feiten en omstandigheden, ook door het stilzwijgen van belanghebbende, niet kan worden verklaard dat belanghebbende in 2010 in zijn levensonderhoud heeft (weten te) voorzien. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
5.3.
Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur toegelicht dat niet duidelijk is waarom voor het belastingjaar 2010 geen informatiebeschikking is genomen. Dit verklaart mede, zo heeft de Inspecteur beaamd, dat hij zich op het standpunt stelt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, daar de Inspecteur zich anders niet kan beroepen op omkering van de bewijslast. Voorts heeft de Inspecteur meegedeeld dat hij belanghebbende vanaf het belastingjaar 2011 geen aangiftebiljetten meer zendt, zonder dat hiervoor een aanwijsbare reden bestaat.
6.2.1.
Het ligt op de weg van de Inspecteur feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
6.2.2.
Indien de Inspecteur daarin slaagt, is het aan belanghebbende te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat en hoeverre de aanslag onjuist is.
6.2.3.
Indien de Inspecteur daarin niet slaagt, rust op hem de last aannemelijk te maken dat de aanslag juist, althans niet te hoog is vastgesteld.
6.3.
Het Hof acht de door de Inspecteur gestelde feiten en omstandigheden, welke hiervoor zijn vermeld onder 3.1, aannemelijk. Hoewel die het vermoeden rechtvaardigen dat belanghebbende in 2010 belastbare inkomsten heeft gehad die hij niet in zijn aangifte heeft vermeld en hij, naar het Hof met de Inspecteur van oordeel is, informatie had moeten verstrekken omtrent de wijze waarop hij in dat jaar in zijn levensonderhoud heeft voorzien, is dit alles onvoldoende bewijs voor het oordeel dat belanghebbende voor het jaar 2010 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Het Hof acht hierbij doorslaggevend dat zodanig oordeel niet kan berusten op de – louter uit de omstandigheden afgeleide, maar op geen enkel concreet ondersteunend feit berustende – veronderstelling van de Inspecteur dat belanghebbende in 2010 overige inkomsten uit arbeid heeft genoten. De rechtbank heeft dit miskend.
6.4.
Nu de Inspecteur de onderhavige aanslag heeft opgelegd zonder eerst een informatiebeschikking te nemen en hij niet is geslaagd in het van hem te verlangen bewijs dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, ontbreekt een grond voor omkering en verzwaring van de bewijslast zoals bedoeld in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
6.5.
De in 3.1 vermelde feiten en omstandigheden zijn, ook in het licht van het ongeoorloofde stilzwijgen van belanghebbende, evenmin voldoende om op zichzelf aannemelijk te achten dat belanghebbende in 2010 overige inkomsten uit arbeid heeft genoten ten bedrage van € 20.000. Ook in dit opzicht slaagt de Inspecteur niet in het van hem te verlangen bewijs.
6.6.
Het vorenoverwogene houdt in dat het hoger beroep gegrond is en dat de conclusie van belanghebbende moet worden gevolgd. Beslist moet worden zoals hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierecht
7.1.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht aangezien uit de gedingstukken niet naar voren komt dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
7.2.
Wel dient de Inspecteur het voor de behandeling in beroep bij de rechtbank gestorte griffierecht van € 45, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 122 aan belanghebbende te vergoeden.
Beslissing
Het gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19;
- wijzigt de beschikking inzake de heffingsrente aldus dat het bedrag van de heffingsrente naar evenredigheid wordt verminderd;
- gelast de Inspecteur de voor deze zaak in beroep en in hoger beroep betaalde griffierechten van in totaal € 167 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 23 november 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.