ECLI:NL:GHDHA:2015:3350

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
22-002402-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake pogingen tot woninginbraak en voltooide woninginbraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van meerdere pogingen tot woninginbraak en een voltooide woninginbraak. De feiten vonden plaats in Rotterdam, waarbij de verdachte samen met een mededader op 7 januari 2014 probeerde in te breken in verschillende woningen. De verdachte werd eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar 10 maanden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, ondanks verweren van de verdediging die stelden dat er geen sprake was van medeplegen. Het hof heeft de bewijsvoering van de politie en getuigenverklaringen als overtuigend beschouwd. De verdachte is ook als ongewenst vreemdeling verklaard, wat zijn strafbaarheid beïnvloedde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder veroordeeld was voor vergelijkbare misdrijven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002402-14
Parketnummer: 10-731010-14
Datum uitspraak: 2 december 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortejaar] 1982,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 november 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
Voorts is de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 januari 2014 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit (een) woning(en) aan de [adres] en/of [adres] weg te nemen (een) goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot genoemde woning(en) te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen met een breekijzer, althans een (breek)voorwerp een (voor)deur heeft/hebben geforceerd/geopend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 07 januari 2014 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres] weg te nemen (een) goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot genoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen met een breekijzer, althans een (breek)voorwerp een (voor)deur heeft/hebben geforceerd/geopend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 05 september 2013 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen goederen (zoals een Ipod en/of fotocamera's en/of minidiscspelers en/of kleding) en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4.
hij op of omstreeks 07 januari 2014 te Rotterdam, in elk geval in Nederland als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (kenmerk 0207-08-6220) d.d. 3 augustus 2004 (uitgereikt aan verdachte in persoon d.d. 12 augustus 2004) tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op of omstreeks07 januari 2014 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit (een)woning(en)aan [adres] en/of weg te nemen (een) goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)en zich daarbij de toegang tot genoemde woning(en)te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun bereik te brengendoor middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer vanzijn mededader(s), althans alleen met een breekijzer, althans een (breek)voorwerpeen (voor)deur heeft/hebbengeforceerd/geopend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.hij op of omstreeks07 januari 2014 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan [adres] weg te nemen (een) goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)en zich daarbij de toegang tot genoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun bereik te brengendoor middel van braak, verbreking en/of inklimming,met een of meer vanzijn mededader(s), althans alleenmet een breekijzer, althans een (breek)voorwerpeen (voor)deur heeft/hebbengeforceerd/geopend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.hij op of omstreeks05 september 2013 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uiteen woning aan de [adres] heeft weggenomen goederen (zoals een Ipod en/offotocamera's en/ofminidiscspelers en/ofkleding) en/ofgeld, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),waarbij verdachte en/of zijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebbenverschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebrachtdoor middel van braak, verbreking en/of inklimming;

4.hij op of omstreeks07 januari 2014 te Rotterdam, in elk geval in Nederlandals vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift,te weten bij beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (kenmerk 0207-08-6220) d.d. 3 augustus 2004 (uitgereikt aan verdachte in persoon d.d. 12 augustus 2004) tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van medeplegen. Daartoe is aangevoerd dat zijn cliënt geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, maar dat hij alleen maar op de uitkijk heeft gestaan, hetgeen medeplichtigheid inhoudt dat niet is ten laste gelegd.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Op 7 januari 2014 heeft de getuige [getuige] tegenover verbalisant [verbalisant] verklaard (proces-verbaal van bevindingen nr. PL17CO-2014010128-13, d.d. 7 januari 2014, blz. 63) dat zij samen met haar zoon voor het verkeerslicht aan de [adre] in Rotterdam stond toen zij rechts van haar twee mannen voor een deur zag staan ter hoogte van nummer [x], waarvan de ene man kleiner was dan de andere. Zij noemt de man verder in haar verklaring “de kleine man” en de andere man “de langere man”.
Zij zag vervolgens dat de kleine man op de uitkijk stond en dat de langere man tegen de deur van nummer [x] aan stond en dat hij door middel van een breekijzer de deur probeerde te openen. Vervolgens zag zij dat de twee mannen naar de deur van nummer [x] liepen en zag zij dat beide mannen de deur van nummer [x] probeerden te forceren.
Voorts heeft de getuige [getuige] als getuige op 10 januari 2014 tegenover de politie verklaard (proces-verbaal verhoor getuige nr. PL17CO-2014010128-37, d.d. 10 januari 2014, blz. 128 e.v.) dat hij op 7 januari 2014, omstreeks 14:30 uur, met zijn moeder in de auto zat voor de stoplichten bij de [ad toen hij ineens zijn moeder hoorde roepen: “Kijk, kijk inbrekers”. Vervolgens zag hij twee mannen, die hij verder in zijn verklaring zal noemen: “de kleine” en de andere man “de lange”.
Hij zag dat de kleine man met zijn rug tegen een deur ging staan en dat hij om zich heen keek. Voorts zag hij dat de lange man met zijn handen bezig was bij het slot. Hij kon niet goed zien wat die aan het doen was omdat de kleine man er voor stond.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen nr. PL17CO-2014010128-12 d.d. 7 januari 2014 ( blz. 66 e.v.) hebben de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant] op 7 januari 2013 (het hof leest: 2014) de camerabeelden bekeken die op 7 januari 2014 zijn vastgelegd op de [adres] te Rotterdam.
Op deze beelden zagen zij omstreeks 14.48 uur twee mannen staan bij portieknummer [x] op de [adres] te Rotterdam. De verbalisanten herkenden de mannen als zijnde de eerder aangehouden verdachten:
[verdachte], geboren op [geboortejaar] 1982 en
[medeverdachte], geboren op [geboortejaar] 1976.
Zij zagen dat de verdachte [verdachte] met zijn rug tegen de deur aan stond van portiek [x] en dat hij probeerde met een niet zichtbaar voorwerp de deur te openen. Voorts zagen zij dat hij met zijn rechterarm achter zijn rug tegen de deur het portiek aanleunde en zij zagen dat [medeverdachte] op de uitkijk stond op ongeveer 80 centimeter voor de verdachte. Na een paar seconden zagen de verbalisanten dat de verdachte met [medeverdachte] wegliep en dat zij vervolgens stilstonden bij het volgende portiek.
Naar het oordeel van het hof dient, gelet op het voorgaande, bezien in onderling verband en in samenhang met de overige bewijsmiddelen, het ervoor gehouden te worden dat het de verdachte is geweest die heeft gepoogd om de voordeur van de woning aan de [adres] open te breken, waarbij de medeverdachte [medeverdachte] op de uitkijk heeft gestaan.
Voorts heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat alleen bewezen kan worden verklaard dat tegen de voordeuren aan adres] en [x] is geduwd en dat dit niet als uitvoeringshandeling is aan te merken. Daarvoor is, aldus de raadsman, op zijn minst een braakspoor vereist, waarvan volgens hem in dit geval geen sprake is nu hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd, namelijk verse moeten en gele verfresten, niet te zien is op de in het dossier aanwezige foto’s.
Naar het oordeel van het hof moet het duwen tegen de deur aan [adres] en [adres], mede gelet op het feit dat deze handelingen direct zijn gevolgd op de gedragingen die zijn verricht aan de deur van de woning aan [adres], naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als een begin van uitvoering als bedoeld in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht, zijnde in dit geval een poging tot inbraak.
Voorts hebben de verbalisanten bij de deur van de woning aan [adres] verse moeten en onder het cilinderslot verse geelkleurige verfresten aangetroffen.
Dit wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] die heeft verklaard dat bij de deur van de woning aan de [adres] een breekijzer is gebruikt.
Ook op de foto van het breekijzer (pagina 62 foto 1) is te zien dat deze aan het uiteinde geel is. Voorts heeft een getuige tegenover de politie verklaard dat deze door de medeverdachte [medeverdachte] op de vlucht voor de politie is weggegooid.
Het hof heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de verbalisanten. Het enkele feit dat zich in het hofdossier slechts printafdrukken van de foto’s van de deur bevinden waarop geen schade is te zien, maakt dat niet anders.
Het hof verwerpt daarom ook dit verweer.
Tevens heeft de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde, nu het spoor dat is aangetroffen aan de buitenzijde van de deurpost niet kan worden aangemerkt als daderspoor.
Het hof verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Bij de woning aan [adres] te Rotterdam is op de buitenzijde van de deurpost aan de sluitzijde van de voordeur van de woning een spoor aangetroffen dat matcht met de vingerafdruk van de verdachte. Gelet op de omstandigheid dat dit spoor is aangetroffen aan de kant van de voordeur waar deze is verbroken en de omstandigheid dat deze voordeur niet aan de openbare weg gelegen is, maar alleen te bereiken is via een portiekdeur, is het hof van oordeel dat dit spoor wel degelijk een daderspoor is. In dat geval mag van de verdachte worden verwacht dat hij een (aannemelijke) verklaring geeft voor de aanwezigheid van dat spoor. Een dergelijke (aannemelijke) verklaring heeft de verdachte niet gegeven.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan pogingen tot woninginbraak. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een voltooide woninginbraak.
Dergelijke misdrijven veroorzaken naast schade ook gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers alsook in de maatschappij in het algemeen.
Voorts is de verdachte bij beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 3 augustus 2004 tot ongewenst vreemdeling verklaard.
Hoewel hij dit wist of redelijkerwijs kon vermoeden, heeft hij dit besluit naast zich neergelegd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 oktober 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder voor vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Bij de strafoplegging zal het hof, mede gelet op het betoog van de raadsman, geen rekening houden met het onder 4 bewezenverklaarde feit.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 203,83.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 203,83.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63, 197 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:,
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul,
mr. H.J. van Kooten en mr. H.A. Marquart Scholtz, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 december 2015.
Mr. H.A. Marquart Scholtz is buiten staat dit arrest te ondertekenen.