Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
arrest van 3 maart 2015
23.April B.V.,
Staalbankiers N.V.,
Achmea Bank Holding N.V.,
Het verloop van het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Grief 1richt zich tegen deze feitenopstelling, die volgens 23 April deels onjuist en deels onvolledig is. Voor zover 23 April klaagt dat de feitenvaststelling onvolledig is, faalt de grief omdat de rechtbank niet gehouden is alle vaststaande feiten te vermelden, maar slechts de feiten die zij voor haar oordeel noodzakelijk acht. Voor het overige zal het hof rekening houden met hetgeen 23 April in haar memorie van grieven als feiten en omstandigheden aanvoert.
- i) In 1992 heeft [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) via Vastgoed ’s-Gravenhage B.V. 80% van de aandelen verworven in de destijds beursgenoteerde onderneming VHS Onroerend Goed Maatschappij N.V. (hierna: VHS). [betrokkene 1], die ook bestuursvoorzitter van VHS was, heeft met het bestuur van de effectenbeurs afgesproken dat hij ervoor zou zorgen dat de
- ii) Op 22 maart 2002 is 23 April opgericht. Alle aandelen in 23 April worden indirect gehouden door [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]). Het was de bedoeling dat [betrokkene 2] via 23 April aandelen VHS zou kopen om zijn reeds bestaande belang van ongeveer 5% in VHS uit te breiden tot 9,99%. De aandelen VHS die [betrokkene 2] (en zijn gezinsleden) reeds bezaten, zijn ingebracht in 23 April.
- iii) Op 7 maart 2002 heeft 23 April (i.o.) met Staalbankiers – een 100% dochter van Achmea – een overeenkomst van effectenbemiddeling gesloten en heeft zij bij deze bank een effectenrekening geopend. 23 April heeft haar aandelen VHS op deze effectenrekening gestort.
- iv) [betrokkene 2] heeft met [betrokkene 1] een – niet op schrift gestelde –
lock-up regeling);
- v) Op 30 mei 2002 hebben Staalbankiers en 23 April een kredietovereenkomst gesloten voor een lening van achttien miljoen euro, bestemd voor verdere aanschaf van aandelen VHS. De lening diende uiterlijk op 1 juli 2006 te zijn afgelost. Staalbankiers heeft als zekerheid borgtochten van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en zijn echtgenote verkregen, alsmede een pandrecht op de aandelen VHS. In de toelichting op de kredietaanvraag was vermeld dat het de bedoeling was dat het totaal belang van 23 April in VHS 999.999 aandelen zou worden, overeenkomend met een 9,99% belang in VHS.
- vi) Op 12 juli 2002 heeft 23 April een eerder mondeling gegeven volmacht aan Staalbankiers om voor haar (23 April) aandelen VHS te kopen tegen een prijs van minimaal € 17,50 en maximaal € 18,50 schriftelijk bevestigd, tot een maximum van 1 miljoen aandelen.
- vii) In 2003 bleek uit een intern onderzoek bij Staalbankiers door de Internal Audit Services van Staalbankiers/Achmea dat niet binnen de grenzen van de hiervoor bedoelde volmacht werd gehandeld. Enkele medewerkers van de bank onderhielden geregeld contact met [betrokkene 1], waarbij [betrokkene 1] suggesties tot aan- en verkoop van VHS-aandelen deed, welke suggesties door Staalbankiers werden opgevolgd. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 14 oktober 2003, getiteld “Handel in aandelen VHS t.b.v. 23 April B.V.”.
- viii) Bij brief van 17 oktober 2003 heeft Staalbankiers bij de Autoriteit Financiële Markten (hierna: de AFM) melding gemaakt van met de effectenwetgeving strijdige gedragingen van twee van haar medewerkers. Deze melding heeft geleid tot nader onderzoek van de AFM, resulterend in een Onderzoeksrapportage d.d. 24 december 2004.
- ix) Bij brief van 23 oktober 2003 heeft Staalbankiers aan 23 April laten weten dat de volmacht met onmiddellijke ingang was vervallen en dat 23 April voor mutaties in het effectendepot rechtstreeks contact kon opnemen met de bank. In de periode daarna heeft 23 April zelf de opdrachten tot aan- en verkoop van aandelen VHS gegeven.
- x) Bij brief van 13 januari 2004 heeft Staalbankiers aan [betrokkene 2] het volgende laten weten:
- xi) 23 April heeft bij brief van 15 januari 2004 bezwaar gemaakt tegen de opzegging. Nadat partijen over de opzegging van de bancaire relatie besprekingen hadden gevoerd, heeft Staalbankiers bij brief van 6 juli 2004 te kennen gegeven dat zij 23 April/[betrokkene 2] alsnog in de gelegenheid stelde om uiterlijk per 31 oktober 2004 zorg te dragen voor de beëindiging van de relatie door overboeking van de effectenportefeuilles en de aflossing van het effectenkrediet. Staalbankiers heeft zich in die brief bereid verklaard (uitsluitend) de kosten voor de overboeking van de effecten te compenseren.
- xii) Op 15 juli 2004 heeft 23 April het krediet afgelost en heeft zij de door haar gehouden aandelen VHS verkocht tegen een koers van € 17,50.
- xiii) Bij brief van 16 april 2004 heef AFM aangifte gedaan tegen onder meer [betrokkene 1], 23 April en [betrokkene 2]. Tegen [betrokkene 1], [betrokkene 2] en Staalbankiers is strafrechtelijk onderzoek ingesteld op verdenking van strafbare feiten in verband met de handel in aandelen VHS. Staalbankiers heeft op 5 oktober 2007 een schikking met het Openbaar Ministerie getroffen.
- xiv) De zaken tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn voor de strafrechter gebracht. [betrokkene 2] is door het hof Amsterdam bij arrest van 28 april 2011 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete omdat (kort gezegd) [betrokkene 2] zich – naar het oordeel van het hof Amsterdam – in de periode van 16 januari 2002 tot en met 7 februari 2003 als medepleger schuldig had gemaakt aan handel in aandelen VHS, terwijl werd beschikt over voorwetenschap.
- xv) De Hoge Raad heeft deze uitspraak bij arrest van 2 juli 2013 (ECLI:NL:HR:2013:5) vernietigd en [betrokkene 2] vrijgesproken. Geoordeeld is dat het verbod op handel met voorwetenschap niet gold voor (actieve medewerking aan) effectentransacties waarbij het slechts om eigen transacties (van [betrokkene 1]) ging.
- Het idee voor “de constructie” voor de aankoop van de aandelen VHS door [betrokkene 2]/23 April is afkomstig van Staalbankiers en [betrokkene 1]. 23 April / [betrokkene 2] zagen het voorstel slechts als een (aantrekkelijke) belegging. 23 April had geen enkele bemoeienis met de uitvoering van de constructie, waaronder de snelheid waarmee de aandelen VHS werden gekocht en de prijs die daarvoor werd betaald. Het waren [betrokkene 1] en Staalbankiers die feitelijk bepaalden hoe de constructie werd uitgevoerd.
- Staalbankiers had 23 April moeten waarschuwen voor de mogelijke ontoelaatbaarheid van de constructie en het risico dat 23 April / [betrokkene 2] strafrechtelijk zou kunnen worden vervolgd. Deze waarschuwingsplicht geldt eens te meer nu andere serieuze (institutionele) partijen de door Staalbankiers en [betrokkene 1] bedachte constructie kort daarvoor nog van de hand hadden gewezen.
- De (bijzondere) zorgplicht van Staalbankiers (in de vorm van waarschuwen tegen risico’s) wordt nog verder versterkt doordat 23 April de aandelen VHS kocht met (van Staalbankiers) geleend geld en er sprake was van een eenzijdige en omvangrijke belegging, die niet gemakkelijk zou kunnen worden ondergebracht bij een andere bank indien Staalbankiers zou besluiten het krediet op te zeggen. Bovendien was er (feitelijk) sprake van een vermogensbeheerrelatie, en niet van
- 23 April was zich niet ervan bewust dat de constructie, waarbij sprake was van handel met voorwetenschap, een
- Wanneer 23 April wél (voldoende indringend) was gewaarschuwd, had zij zich van deze beleggingsconstructie onthouden.
- Ook als zou moeten worden aangenomen dat 23 April zich bewust was geweest van de ontoelaatbaarheid van de constructie en de mogelijke (strafrechtelijke) gevolgen, had Staalbankiers hieraan niet mogen meewerken. De positie van Staalbankiers brengt mee dat zij zich verre had behoren te houden van dit soort praktijken. Staalbankiers had de constructie eenvoudigweg niet aan 23 April / [betrokkene 2] mogen aanbieden.
- Ook Achmea heeft haar bijzondere zorgplicht jegens 23 April geschonden. Achmea is 100% aandeelhouder van Staalbankiers en was destijds betrokken bij het opstellen van de kredietanalyse nadat Staalbankiers en [betrokkene 1] gezamenlijk de constructie aan [betrokkene 2] hadden voorgesteld. De directie van Staalbankiers rapporteerde ter zake van “het dossier [betrokkene 1]” aan Achmea en belangrijke afwegingen en beslissingen over dit dossier werden door Achmea gemaakt, respectievelijk genomen.
- Staalbankiers had de bancaire relatie met [betrokkene 2] niet mogen opzeggen op de grond dat zij telkens opnieuw werd geconfronteerd met beïnvloeding van de koers van het aandeel VHS door/via 23 April. Volgens 23 April waren de koers beïnvloedende handelingen vrijwel volledig afkomstig van Staalbankiers en van [betrokkene 1], waarbij Staalbankiers een initiërende rol speelde.
- Als Staalbankiers de bancaire relatie met [betrokkene 2]/23 April al had mogen opzeggen dan had zij daarbij een aanzienlijk langere opzegtermijn moeten hanteren. Dit geldt te meer nu het Staalbankiers duidelijk moet zijn geweest dat 23 April een volledig door Staalbankiers gefinancierde belegging in één fonds ter waarde van € 18 miljoen niet of nauwelijks elders zou kunnen onderbrengen.
Staalbankiers verstrekte 23 April B.V. een lening van € 18 miljoen. Staalbankiers bedong van 23 April B.V. een volmacht waarmee Staalbankiers de vrije hand verkreeg om aandelen VHS voor 23 April B.V. aan te kopen.”
- 23 April zou gedurende een periode een bepaalde hoeveelheid aandelen VHS (waarbij haar belang in VHS zou worden uitgebreid van 5% naar 9,99%) kopen tegen een prijs die binnen een bepaalde bandbreedte lag.
- Het moment van aankoop, alsmede de precieze prijs werden bepaald door [betrokkene 1] / Staalbankiers.
- 23 April zou de aandelen niet voor het eind van 2005 verkopen (de
- [betrokkene 1] had een recht van eerste koop op de door 23 April gehouden aandelen VHS.
free floatvan de aandelen VHS (in ieder geval op papier) wilde vergroten, maar daarmee is het voorstel aan Achmea nog niet (vrijwel) gelijkluidend. Zo is in het voorstel aan Achmea sprake van een eenmalige aankoop van aandelen tegen een vaste prijs van 16 euro, terwijl in “de constructie” met 23 April sprake was van een aankoop gedurende een bepaalde periode tegen een prijs die tussen een bepaalde bandbreedte diende te liggen, hetgeen het mogelijk maakte de prijs van het aandeel VHS gedurende langere tijd te manipuleren.
lock uptot en met 31 december 2005 zou moeten bevatten en dat [betrokkene 1] een terugkoopgarantie zou aanbieden die hoger lag dan de vraagprijs. Echter, de uiteindelijke transactie met [betrokkene 2] bevat ook andere, wezenlijke, elementen, waarvan – op basis van dit proces-verbaal – niet is gebleken dat zij uit de koker komen van Staalbankiers. Uit het proces-verbaal (pp. 19/20) blijkt veeleer dat de precieze voorwaarden van “de constructie” (voor zover te achterhalen, omdat deze niet op schrift zijn gesteld) het resultaat zijn van overleg tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
- Reeds voor de oprichting van 23 April kocht Staalbankiers vrijwel dagelijks aandelen VHS op naam van [betrokkene 2] en zijn gezinsleden. Zij hield zich daarbij niet aan de limiet van 10.000 aandelen die door [betrokkene 2] was gesteld, maar kocht in totaal 125.900 aandelen.
- Staalbankiers liet zich bij haar aankoopbeslissingen sturen door [betrokkene 1], terwijl [betrokkene 1] geen zeggenschap over 23 April had. [betrokkene 1] gaf bovendien concrete aan- en verkoopopdrachten aan Staalbankiers, zonder dat hij daartoe de gevolmachtigd was, hetgeen Staalbankiers wist of behoorde te weten.
- Staalbankiers heeft, zonder daartoe de bevoegdheid te hebben, [betrokkene 1] informatie verschaft over de aankopen van [betrokkene 2] / 23 April, met de bedoeling [betrokkene 1] in staat te stellen [betrokkene 2] onder druk te zetten.
- Op een gegeven moment heeft Staalbankiers ook aandelen VHS uit de aandelenportefeuille van 23 April verkocht. Dit gebeurde kennelijk in het belang van [betrokkene 1]; de bank had hiervoor geen volmacht van 23 April.
verkopen, geldt eveneens dat 23 April, toen zij dat ontdekte, daar geen consequenties aan heeft verbonden. In beide gevallen moet dan ook worden aangenomen dat zij zich bij de handelwijze van Staalbankiers heeft neergelegd.
free floatvan de aandelen VHAS gering was, omdat belangrijke pakketten in handen waren (of kwamen) van [betrokkene 1] of bevriende relaties, waarbij soms was voorzien in
lock up-afspraken die in interne kredietvoorstellen waren vastgelegd. Dit bracht de Internal Audit Services tot de conclusie dat de zorgplicht van Staalbankiers jegens haar cliënt VHS verder zou kunnen worden ingevuld door VHS te wijzen op het koersgevoelige informatiekarakter van
lock upregelingen en de hieruit voor VHS voortvloeiende publicatieverplichtingen. Een en ander heeft echter niet ertoe geleid dat Staalbankiers 23 April in duidelijke bewoordingen heeft geïnformeerd dat (bepaalde onderdelen van) “de constructie” mogelijk in strijd was (waren) met de wet- en regelgeving.
execution only(zoals Staalbankiers stelt) of een overeenkomst van vermogensbeheer (zoals 23 April stelt). In beide gevallen rust op Staalbankiers in beginsel de hiervoor omschreven waarschuwingsplicht.
execution only, maar voor de kwalificatie van de overeenkomst zijn uiteindelijk alle omstandigheden van het geval van belang. 23 April acht in dit verband van doorslaggevend belang dat [betrokkene 2]/23 April aan Staalbankiers een volmacht heeft verstrekt voor de aankoop van aandelen VHS, omdat daarmee aan Staalbankiers een ruime vrijheid werd gegeven bij het nemen van beleggingsbeslissingen. Het hof is echter van oordeel dat de volmacht slechts een beperkte vrijheid aan Staalbankiers gaf, nu deze uitsluitend strekte tot de aanschaf van een tussen partijen vaststaand aantal aandelen VHS door Staalbankiers ten behoeve van 23 April. De aan Staalbankiers toekomende discretionaire bevoegdheid was beperkt tot de aankoopprijs (mits deze binnen een bepaalde bandbreedte bleef) en het moment van aanschaf.