In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 september 2014. De verdachte is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder aanranding, bedreiging, schennis van de eerbaarheid, diefstal en wapenbezit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten en heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 136 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en verplichte behandeling.
De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 23 maart 2015 en 10 november 2015, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder eerdere veroordelingen en psychische problematiek. Het hof heeft geoordeeld dat de opgelegde straf niet in verhouding stond tot de ernst van de feiten en heeft de straf aangepast.
Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie. De beslissing van het hof houdt in dat de gevangenisstraf van 180 dagen wordt opgelegd, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, en de uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier.