ECLI:NL:GHDHA:2015:3266

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
22-001354-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door knalvuurwerk in toilet met blijvende gehoorschade als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van mishandeling door het afsteken van knalvuurwerk in een toilet, waardoor het slachtoffer blijvende gehoorschade heeft opgelopen. De feiten vonden plaats op 1 januari 2015 te 's-Gravenzande, waar de verdachte samen met een medeverdachte in een toilethokje zat. Het slachtoffer, die zich in het aangrenzende hokje bevond, werd geconfronteerd met een explosie van het vuurwerk dat door de verdachte en zijn medeverdachte in het toilet was geschopt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte een gezamenlijk plan hadden om vuurwerk tot ontploffing te brengen, wat resulteerde in de mishandeling van het slachtoffer.

In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan een deel voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met een vervangende hechtenis van 90 dagen indien deze niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor het medeplegen van mishandeling, en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de blijvende gevolgen van de mishandeling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001354-15
Parketnummer: 09-019977-15
Datum uitspraak: 19 november 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 20 maart 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1996,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 november 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, met de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2015 te 's-Gravenzande, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten waarschijnlijk blijvend fors gehoorverlies in haar linkeroor te gevolge van lawaaitrauma, heeft toegebracht, door zwaar knalvuurwerk (Cobra) af te steken in een wc hokje en/of dat vuurwerk onder een scheidingswandje naar het hokje van die [benadeelde partij 1] te schoppen, waarna het vuurwerk ontplofte;
subsidiair, althans voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2015 te 's-Gravenzande, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door zwaar knalvuurwerk (Cobra) af te steken in een wc hokje en/of dat vuurwerk onder een scheidingswandje naar het hokje van die [benadeelde partij 1] te schoppen, waarna het vuurwerk ontplofte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft verzocht om aanhouding van de zaak teneinde [getuige] als getuige te doen horen. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks1 januari 2015 te 's-Gravenzande, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,[benadeelde partij 1] heeft mishandeld door
zwaarknalvuurwerk
(Cobra)af te steken in een wc hokje en
/ofdat vuurwerk onder een scheidingswandje naar het hokje van die [benadeelde partij 1] te schoppen, waarna het vuurwerk ontplofte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde, aangezien er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het plegen dan wel medeplegen van zware mishandeling of mishandeling.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 1 januari 2015 was aangeefster [benadeelde partij 1] op een feest in het zalencentrum [x] te ’s-Gravenzande. Tussen 02:15 en 02:30 uur is zij met haar vriendin [getuige] naar de toiletten gelopen. Zij zag dat er voor de damestoiletten een enorme rij stond en is in die rij gaan staan. Op een gegeven moment zag zij dat 2 jongens voor de wachtende meiden met z’n tweeën een toilethokje ingingen. Daarna zag ze dat het toilethokje naast het hokje waar de jongens ingingen, vrij kwam. Zij is vervolgens dat toilet in gegaan. De toiletten zijn van elkaar gescheiden door wanden waarvan de onderkant en de bovenkant een strook open zijn. Toen ze klaar was met haar toiletbezoek, wilde ze de deur openen. Op dat moment zag ze vanuit het hokje links van haar, waar de jongens in zaten, een voet. Ze zag dat deze voet een schoppende beweging maakte naar het hokje waar zij in zat en zag dat er iets brandends haar hokje werd ingetrapt. Het leek op een strijker en ze wilde direct “haar” hokje uit. Op het moment dat ze de deur opende hoorde ze een harde knal en voelde ze in haar oor een hele harde piep toen de knal afging in “haar” hokje.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij met haar vriendin [benadeelde partij 1] rond 02:15 uur naar het toilet ging en dat er een flinke rij stond. Ook heeft zij verklaard dat er twee jongens voordrongen. Zij vond dit vreemd aangezien de herentoiletten aan de andere kant van de zaal waren. De jongens bleven heel lang in het herentoilet, op zijn minst een minuut of zeven à acht. Haar vriendin [benadeelde partij 1] is het hokje links van hen binnen gegaan; het betreft de linkerkant als je met je gezicht naar het toilet toe staat. De getuige bleef buiten wachten. Na twee à drie minuten hoorde zij een verschrikkelijke knal. Direct daarna zag zij de twee jongens uit het hokje naast dat van [benadeelde partij 1] komen.
De verdachte heeft erkend dat hij samen met zijn vriend [medeverdachte] in het toilet zat naast dat van aangeefster toen het vuurwerk ontplofte. Volgens de verdachte was hij samen met zijn vriend [medeverdachte] het toilet ingegaan, omdat deze zich niet lekker voelde en dacht dat hij moest overgeven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte hierover desgevraagd nader verklaard dat ze ongeveer 5 minuten in het toilethokje waren, dat [medeverdachte] boven de wc heeft gehangen en dat er niets is gebeurd. [medeverdachte] heeft niet overgegeven. Desgevraagd verklaarde de verdachte verder dat hij nooit eerder met iemand een toilethokje in is geweest en dat hij niet echt een idee had hoe hij [medeverdachte] zou kunnen ondersteunen wanneer deze had moeten overgeven. De verdachte en [medeverdachte] hebben beiden verklaard geen enkele betrokkenheid te hebben bij het vuurwerk dat is afgestoken.
Op grond van de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij 1] en getuige [getuige] stelt het hof vast dat op 1 januari 2015 in het toilethokje waar het slachtoffer zich bevond vuurwerk is ontploft dat afkomstig was uit het hokje waarin de verdachte en [medeverdachte] zich op dat moment bevonden. Het vuurwerk is door een schoppende beweging van één van hen in het toilethokje van aangeefster terecht gekomen.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat hij met [medeverdachte] naar de toiletten is gegaan omdat [medeverdachte] zich niet lekker voelde, dat hij vervolgens met hem in één toilethokje heeft plaatsgenomen om hem te ondersteunen bij zijn, [medeverdachte]’s, misselijkheid en dat hij niet weet waar het ontplofte vuurwerk vandaan kwam, acht het hof, alles bijeen genomen, ongeloofwaardig. Het hof stelt hierbij voorop dat de verklaring van de verdachte niet verenigbaar is met het door het hof vastgestelde feit dat het ontstoken vuurwerk vanuit het toilethokje van de verdachte en [medeverdachte] bij aangeefster naar binnen is geschopt. Maar ook om andere redenen verwerpt het hof de lezing van de verdachte. Het desbetreffende toilethokje was een “dixie”, een portable toilet, geïnstalleerd in verband met het Oud-en-Nieuw feest. Dat is een zodanig kleine ruimte dat daar al amper plaats is voor twee personen, laat staan voor het doel dat de verdachte daaraan heeft gegeven. Daar komt bij dat het toilethokje onderdeel uitmaakte van een blok damestoiletten, terwijl er daar tevens herentoiletten voorhanden waren. In dit verband verdient voorts opmerking dat [medeverdachte] niet heeft overgegeven gedurende de tijd dat hij met de verdachte in het toilethokje was, terwijl de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd ook niet heeft kunnen aangeven op welke wijze hij [medeverdachte] zou hebben ondersteund als deze wel had moeten overgeven. Naar het oordeel van het hof zou het voorts logischer zijn geweest voor de verdachte om buiten het toilethokje te wachten (desnoods met de toiletdeur onafgesloten) in plaats van samen in een zeer klein afgesloten toilet plaats te nemen, wanneer de verdachte daadwerkelijk daar zou zijn geweest om een vriend te ondersteunen die zich niet lekker voelde. Ten slotte neemt het hof in aanmerking de verklaring van de getuige [getuige 2, inhoudende dat hij de verdachte en [medeverdachte] kent van eerdere incidenten en van collega’s heeft begrepen dat zij vaker verwijderd zijn van feesten omdat ze uit waren op “ellende”.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de handelwijze van de verdachte en zijn mededader [medeverdachte] slechts op één manier is uit te leggen. Zij hebben op enig moment tevoren het plan gemaakt om op het feest vuurwerk tot ontploffing te brengen, welk plan zij ook hebben uitgevoerd. Zij zijn beiden met dat doel naar de damestoiletten gegaan en hebben daar samen plaatsgenomen in één toilethokje. In dat toilethokje is vuurwerk aangestoken dat vervolgens naar het naastgelegen toilethokje is geschopt waarin aangeefster zich bevond. Direct nadat het vuurwerk was ontploft, hebben de verdachte en zijn mededader [medeverdachte] het toilethokje verlaten. Nu er sprake is geweest van een gezamenlijk plan van de verdachte en zijn mededader en zij dit plan gezamenlijk ten uitvoer hebben gebracht, is er, gelet op de hierboven omschreven feiten en omstandigheden, sprake van medeplegen, zodat niet van belang is wie van hen op dat moment welke uitvoeringshandeling(en) heeft verricht.
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte en zijn raadsvrouw.
Getuigenverzoek
De advocaat-generaal heeft verzocht om aanhouding van de zaak teneinde [medeverdachte] als getuige te horen. Naar het oordeel van het hof bestaat er – gelet op de onderbouwing daarvan - geen noodzaak om [medeverdachte] als getuige te horen, nu uit de nadere bewijsoverweging volgt dat in het midden kan blijven wie welke uitvoeringshandelingen heeft verricht. Het verzoek tot aanhouding van de zaak wordt dan ook afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan mishandeling door knalvuurwerk te ontsteken en dit in een toilet te schoppen waarin zich toen iemand bevond. Aldus heeft hij een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat het slachtoffer door het feit blijvende gehoorschade heeft opgelopen en daarnaast nog altijd last heeft van een pieptoon in haar linkeroor. De ernst van dit letsel staat buiten kijf.
Uit een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 14 oktober 2015 volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, zij het voor het plegen van andersoortige strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Dat het hof in hoger beroep tot een andere kwalificatie dan in eerste aanleg komt, doet daaraan niet af.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 9.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 9.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
1 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 5.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt het daarvan vrij;
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van

180 (honderdtachtig) uren,
indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) bestaande uit immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) bestaande uit immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. A.M.P. Gaakeer en mr. G. Knobbout, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 november 2015.