ECLI:NL:GHDHA:2015:3199

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
22-005014-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en woninginbraak door verdachte met bedreiging via WhatsApp

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van afpersing en woninginbraak. Gedurende een periode van drie maanden heeft de verdachte samen met anderen een leeftijdsgenoot afgedwongen om gouden sieraden van zijn familie af te geven. Dit gebeurde door middel van bedreigingen via WhatsApp, waarbij de aangever werd gedwongen om sieraden te overhandigen, met de dreiging dat hij en zijn familie anders in gevaar zouden komen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien deze niet naar behoren wordt verricht.

De zaak kwam voor het hof na een eerdere veroordeling in eerste aanleg, waarbij de verdachte ook al was gestraft met een taakstraf en voorwaardelijke jeugddetentie. Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank bevestigd en de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft tijdens de zittingen verklaard dat hij niet wist waarom de aangever hem goud gaf, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever en de medeverdachte consistent waren en voldoende bewijs boden voor de afpersing.

De verdachte is ook betrokken geweest bij een woninginbraak, waarbij diverse sieraden zijn weggenomen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in de gevolgen van zijn daden, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een onvoorwaardelijke straf op te leggen. De vordering van de benadeelde partijen is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005014-14
Parketnummer: 10-690313-13
Datum uitspraak: 12 november 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 november 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1998,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 29 oktober 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die is doorgebracht in voorarrest, waarvan 75 uren, subsidiair 37 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering. Voorts is omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen beslist als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april tot en met 14 juni 2013 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een (grote) hoeveelheid (gouden) sieraden, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 3] en/of één of meer (andere) familieleden van genoemde [benadeelde partij 1], in elk geval (telkens)aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het sturen van één of meer whatsapp-berichten aan genoemde [benadeelde partij 1] met (telkens) als inhoud (zakelijk weergegeven) dat hij ([benadeelde partij 1]) goud moest geven / leveren, anders zouden hij en/of zijn familie worden doodgemaakt, zoals (onder andere het bericht) "..jij gaat mij goud geven, anders maak ik jou en je familie dood, als jij tegen andere daarover praat, dan maak ik jou ook dood. Ik weet je te vinden op je school [school]", in elk geval (telkens) teksten met een dergelijke dreigende aard en/of strekking;

subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april tot en met 14 juni 2013 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) goed(eren), te weten (telkens) een hoeveelheid (gouden) sieraden heeft verworven (van [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 1]) en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/die goederen (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had[den] moeten vermoeden dat het (een) door diefstal of afpersing, althans door enig (ander) misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.hij op of omstreeks 21 maart 2013 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning gelegen aan het [adres] heeft weggenomen diverse sieraden (een armband en/of één of meer kettingen), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 21 maart 2013 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen diverse sieraden (een armband en/of één of meer kettingen), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door (meermalen) bij die woning aan te bellen (teneinde te controleren of er iemand thuis was) en/of als uitkijk te fungeren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op één of meer tijdstippen in of omstreeksde periode van 1 april tot en met 14 juni 2013 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/ofbedreiging met geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een (grote) hoeveelheid (gouden)sieraden, in elk geval van enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 3] en/of één of meer (andere)familieleden van genoemde [benadeelde partij 1], in elk geval (telkens)aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld bestond(en)uit het sturen van één of meer WhatsApp-berichten aan genoemde [benadeelde partij 1] met (telkens)als inhoud (zakelijk weergegeven) dat hij ([benadeelde partij 1]) goud moest geven / leveren, anders zouden hij en/of zijn familie worden doodgemaakt, zoals (onder andere het bericht) "…jij gaat mij goud geven, anders maak ik jou en je familie dood, als jij tegen andere daarover praat, dan maak ik jou ook dood. Ik weet je te vinden op je school [school]", in elk geval (telkens) teksten met een dergelijke dreigende aard en/of strekking;

2.hij op of omstreeks 21 maart 2013 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander ofanderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigeningin / uiteen woning gelegen aan het [adres] heeft weggenomen diverse sieraden (een armband en/of één of meerkettingen), geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s),waarbij verdachte en / ofzijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft /hebben verschaft en / ofde / hetweg te nemen goed(eren)onder zijn /hun bereik heeft /hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweren
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, een en ander onder verwijzing naar de aan het hof gezonden en in het dossier gevoegde fax – die blijkens de mededeling van de raadsman ter terechtzitting kan worden opgevat als een pleitnota - van 28 oktober 2015.
De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat naar zijn inzicht het primair ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard. Het hof heeft bij dat oordeel in het bijzonder gelet op het volgende.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte –zakelijk weergegeven - verklaard dat het klopt dat hij [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1]) via WhatsApp om goud heeft gevraagd; hij was in het bezit van zijn telefoonnummer. Ook is het juist dat hij een vriend heeft gestuurd om goud bij [benadeelde partij 1] op te halen. Daarnaast heeft hij zelf met [benadeelde partij 1] afgesproken op Zuidplein en goud in een boterhamzakje overhandigd gekregen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist waarom [benadeelde partij 1] goud gaf, maar dat [benadeelde partij 1] geschrokken keek toen hij verdachte zag. Hij zag angst in zijn ogen en hij zag dat [benadeelde partij 1] bang was.
In hoger beroep heeft de verdachte – eveneens zakelijk weergegeven – in eerste instantie verklaard dat hij geen contact heeft gehad met [benadeelde partij 1] via WhatsApp, niet met hem heeft afgesproken op Zuidplein en [benadeelde partij 1] daar niet alleen heeft ontmoet. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij wél contact heeft gehad via WhatsApp met [benadeelde partij 1], maar dat hij slechts namens [benadeelde partij 4] appte. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij wél bij Zuidplein met [benadeelde partij 1] heeft afgesproken en hem daar ook heeft ontmoet, maar dat dit in opdracht van [benadeelde partij 4] was. De verdachte heeft verklaard ‘slechts’ drie keer goud te hebben verkocht voor [benadeelde partij 4].
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat de gedetailleerde aangifte en de verklaring van de medeverdachte [benadeelde partij 4] in de kern en op belangrijke punten overeenkomen. Het hof leidt uit die verklaringen af dat aangever in opdracht van de verdachte aan [benadeelde partij 4] goud moest afgeven. Uit zijn eigen verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep leidt het hof voorts af dat de afgifte van goud ook aan de verdachte in persoon heeft plaatsgevonden.
Aangever heeft voorts verklaard dat hij door de persoon die zich [verdachte] noemde op de WhatsApp en die hem om goud vroeg, ook via de WhatsApp bedreigd is. Het hof merkt in dit verband op dat de moeder van aangever [benadeelde partij 1] blijkens pagina 27 van het dossier heeft aangegeven dat volgens haar zoon de jongen rechts op de bij het nummer van [verdachte] behorende profielfoto – gelet op de omschrijving van de foto naar het hof begrijpt de foto op pagina 13 van het dossier – ‘[verdachte]’ (het hof leest: de verdachte [verdachte]) is. Dat een ander dan de verdachte de in de aangifte omschreven WhatsApp-berichten zou hebben verstuurd, dan wel dat hij dit enkel in opdracht van [benadeelde partij 4] zou hebben gedaan, zoals door de verdachte ter terechtzitting is geopperd, acht het hof niet aannemelijk geworden, temeer nu alle WhatsApp berichten van “[verdachte]” volgens de aangifte via het nummer [nr.] met profielfoto van “[verdachte]” zijn verlopen.
Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte door bedreiging met geweld aangever heeft gedwongen tot de afgifte van gouden sieraden.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
afpersing, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing en hij heeft samen met anderen een woninginbraak gepleegd.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van drie maanden schuldig gemaakt aan afpersing van een leeftijdsgenoot. De aangever moest gouden sieraden van zijn familie aan de verdachte afgeven. De aangever werd door de verdachte via WhatsApp bedreigd. Het spreekt voor zich dat dit voor de aangever een bijzonder angstige ervaring moet zijn geweest. De aangever voelde zich na de afpersing onveilig. Tevens was de aangever bang om het gebeuren aan zijn ouders te vertellen en aangifte te doen. Bij deze gevolgen heeft de verdachte kennelijk niet stilgestaan.
Voorts heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak, waarbij diverse sieraden zijn weggenomen. Woninginbraken zijn ergerlijke feiten die onnodige schade veroorzaken en gevoelens van angst, onbehagen en onveiligheid teweegbrengen bij de slachtoffers. Door woninginbraken wordt bovendien een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers. Ook in de samenleving veroorzaken dergelijke misdrijven onrust en gevoelens van onveiligheid. De verdachte heeft daarvoor op geen enkele manier oog gehad, maar heeft zich slechts bezig gehouden met eigen gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 oktober 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft voorts kennis genomen van het door de verdediging toegezonden behandelplan van Lucertis van 28 oktober 2014 en op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 23 oktober 2015. In het rapport wordt geadviseerd aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde medewerking aan jeugdreclasseringstoezicht.
Namens de verdachte is ter terechtzitting betoogd dat kan worden volstaan met een voorwaardelijke taakstraf.
Het hof heeft geconstateerd dat in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu het dossier niet binnen de inzendtermijn van 6 maanden na het instellen van het hoger beroep bij het hof is binnengekomen, maar ongeveer anderhalve maand later. Gelet op de geringe overschrijding zal het hof volstaan met de constatering ervan.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd niet kan worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf. Het hof is - alles
overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich middels een gemachtigde als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 40.000,-.
In eerste aanleg is de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, ten gevolge waarvan de vordering in hoger beroep niet aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 40.000,-.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, waardoor de vordering aan de orde is tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 200,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 200,-, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist, nu vrijspraak is bepleit.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij komt ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot het bedrag van
€ 200,- worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 200,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3].
Kosten
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
75 (vijfenzeventig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
37 (zevenendertig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de
Stichting Bureau Jeugdzorg,
afdeling Jeugdreclassering,zolang die instelling zulks nodig acht.
Geeft opdracht aan
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. S. van Dissel en mr. H.C. Plugge, in bijzijn van de griffier mr. M. Simpelaar.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 november 2015.