ECLI:NL:GHDHA:2015:3198

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
200.164.987/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouders met kinderen naar buitenland in weerwil van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak hebben appellanten, de vader en de moeder, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag. Dit vonnis, gewezen op 2 februari 2015, betrof een geschil over de uithuisplaatsing van hun kinderen en de ondertoezichtstelling. De ouders waren in februari 2015 in hoger beroep gekomen, maar de situatie was inmiddels veranderd: de ouders woonden weer in Nederland en hun kinderen waren sinds 13 maart 2015 weer thuis. Hierdoor ontbrak het spoedeisend belang bij de vordering tot intrekking van de internationale opsporingsverzoeken. Het hof oordeelde dat de vorderingen van appellanten, waaronder de opschorting van de vervolging en de verstrekking van een volledig schaduwdossier, niet ontvankelijk waren. De vordering tot opschorting van de vervolging was voorbehouden aan de strafrechter, en de vordering tot afgifte van stukken uit het strafdossier was onvoldoende bepaald. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van appellanten af. Appellanten werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.164.987/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/481 004 KG ZA 15/53

arrest van de familiekamer d.d. 3 november 2015

inzake
1. [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ),
2. [de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ),
appellanten,
advocaat: mr. H.F.M. Struycken te Amsterdam,
tegen
De publiekrechtelijke rechtspersoon STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
hierna te noemen: de Staat,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.M.C. van Graafeiland te Den Haag.
.

Het geding

Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis en de daarin vermelde stukken.
Appellanten zijn bij exploot van 13 februari 2015 in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 2 februari 2015, gewezen tussen appellanten als eisers en de Staat als gedaagde.
Appellanten hebben ter rolzitting van 24 februari 2015 van eis geconcludeerd en verzocht het vonnis van 2 februari 2015 te vernietigen.
Ter rolzitting van 12 mei 2015 heeft de Staat bij memorie van antwoord geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 2 februari 2015 met veroordeling van appellanten in de aan de zijde van de staat gevallen kosten van het geding in hoger beroep.
Partijen hebben ter rolzitting van 30 juni 2015 aanvullende aktes genomen, gefourneerd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het geschil

De feiten
Voor de feiten verwijst het hof naar het in het vonnis van de voorzieningenrechter beschreven feitencomplex. Tegen de vaststelling van de feiten hebben appellanten in hoger beroep geen grieven gericht zodat deze in hoger beroep tot uitgangspunt worden genomen. In aanvulling op de door de voorzieningenrechter opgenomen feiten staat vast dat appellanten zich thans weer in vrijheid bevinden en de kinderen van appellanten sinds vrijdag 13 maart 2015 weer thuis zijn.
De vorderingen van appellanten
Appellanten hebben in eerste aanleg gevorderd:
I de Staat te bevelen de tegen hen uitgevaardigde EAB’s in te trekken en opdracht te geven aan de Duitse en Nederlandse autoriteiten opsporingsmaatregelen te beëindigen en zich te onthouden medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van machtigingen tot uithuisplaatsing of andere kinderbeschermingsmaatregelen, op straffe van een dwangsom en
II de Staat op straffe van een dwangsom te bevelen afschriften te doen toekomen van het straf- en uitleveringsdossier.
In hoger beroep hebben appellanten hun eis gewijzigd en zij vorderen nu:
op straffe van verbeurte van een dwangsom de Staat te bevelen om binnen een dag na betekening van het ten deze te wijzen arrest, de toestand met de kinderen en ouders te herstellen zoals deze was voordat tot aanhouding op 12 en 13 januari 2015 werd overgegaan;
de vervolging met betrekking tot de onttrekking aan het ouderlijk gezag op te schorten (sedert september 2012) zolang niet de vervolging voor de kinderontvoering in december 2011 vanuit Duitsland naar Nederland tot een einde is gekomen;
de Staat te veroordelen een volledig schaduw dossier te verstrekken vanaf 24 november 2011 met betrekking tot alle strafvorderlijke maatregelen en kinderbeschermingsmaatregelen, die zijn getroffen ten aanzien van de ouders en kinderen inclusief alle communicatie (contactjournaals) met en van de raad voor de kinderbescherming, kinderrechters, jeugdzorg en de centrale autoriteiten (Nederlandse en Duitse) en de Duitse autoriteiten en Duitse instellingen, op verbeurte van een dwangsom;
met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
Het verweer
De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De Staat concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van appellanten.
Appellanten hebben geen grieven tegen het vonnis van de voorzieningenrechter geformuleerd. Niet duidelijk is op welke wijze de stellingen van appellanten in verband staan met het door hen gevorderde, aldus de Staat. Verder stelt de Staat onder meer dat appellanten geen belang hebben bij hun vordering onder a. en dat er geen aanleiding is de Staat te gelasten de vervolging van appellanten op te schorten, noch om allerhande stukken te verstrekken.
Beoordeling
Het hof acht hetgeen door appellanten is gesteld in samenhang met de vordering voldoende begrijpelijk zodat appellanten ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.
Het hof is van oordeel dat appellanten geen (spoedeisend) belang hebben bij het onder a. gevorderde. De kinderen van appellanten verblijven sinds 13 maart 2015 weer bij hun ouders thuis. Het (spoedeisend) belang van appellanten bij het herstel in de oude toestand ontbreekt dan ook.
Met betrekking tot het onder b. gevorderde opschorting van de vervolging wegens onttrekking aan het ouderlijk gezag overweegt het hof als volgt. Appellanten worden vervolgd wegens verdenking van onttrekking aan het opzicht van BJZ (art. 279 Sr.). Het opschorten van deze vervolging is voorbehouden aan de strafrechter. Hier is voor het hof geen taak weggelegd. Voor zover appellanten betwisten dat zij hun kinderen aan het opzicht van BJZ hebben onttrokken heeft het volgende te gelden. De rechtsgeldigheid van de (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) maatregelen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is in rechte vast komen te staan. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat het hof thans de juistheid van deze rechterlijke beslissingen toetst.
Ten aanzien van het onder c. gevorderde oordeelt het hof als volgt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat niet gebleken is dat appellanten voor het verkrijgen van de gewenste stukken uit het strafdossier de weg van artikel 30 Wetboek van Strafrecht hebben gevolgd, welke weg met voldoende waarborgen is omkleed. Appellanten hebben tegen dit oordeel in hoger beroep niets naar voren gebracht. Daarbij komt dat de vordering tot afgifte van stukken onvoldoende bepaald is om toe te kunnen wijzen. Voor zover de vordering ziet op afgifte van de stukken uit het dossier van de Duitse overheid danwel het Jugendamt, kan deze vordering niet tegen de Staat worden gericht. Appellanten zullen dit verzoek tot de Duitse overheid moeten richten.
Gelet op het vorenstaande zal het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen en de vorderingen van appellanten afwijzen.
Proceskostenveroordeling
Appellanten zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis en wijst af de vorderingen van appellanten;
veroordeelt appellanten in de kosten van dit geding tot op heden begroot op € 2.024
en als volgt gespecificeerd:
- griffierecht € 683
- advocaat kosten € 1.341
verklaart dit arrest met betrekking tot de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2015 in aanwezigheid van de griffier.