ECLI:NL:GHDHA:2015:3197
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Internationale kinderbescherming en ondertoezichtstelling in hoger beroep
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op de jeugdbescherming van de kinderen van appellanten, die in strijd met een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing naar Duitsland zijn meegenomen. De zaak is ontstaan na de uitvaardiging van internationale arrestatiebevelen op basis van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de verdachtmakingen voldoende grond bieden voor deze bevelen. De appellanten, een vader en een moeder, hebben in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, waarbij zij onder andere vroegen om intrekking van de arrestatiebevelen en beëindiging van de opsporingsmaatregelen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten inmiddels weer in Nederland wonen en dat de kinderen weer thuis zijn, waardoor het spoedeisend belang voor de overdracht van de vervolging aan de Duitse autoriteiten niet meer aanwezig is.
Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter overgenomen, aangezien appellanten hiertegen geen grieven hebben ingediend. De appellanten hebben in eerdere procedures geprobeerd de strafrechtelijke opsporingsactiviteiten te laten beëindigen, maar het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de arrestatiebevelen terecht zijn uitgevaardigd. De rechtsgeldigheid van de maatregelen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is in rechte vast komen te staan, en het hof kan de juistheid van deze beslissingen niet toetsen.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de vorderingen van appellanten afgewezen. De appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.393. Dit arrest is uitgesproken op 3 november 2015 door de rechters A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en C.M. Warnaar.