In deze zaak gaat het om de opzegging van de bancaire relatie tussen de Coöperatieve Rabobank Ridderkerk Midden-IJsselmonde U.A. (hierna: de Bank) en de geïntimeerde partijen, waaronder [geïntimeerde] Auto’s en [geïntimeerde] Beheer. De Bank heeft de relatie opgezegd op basis van vermoedens van onregelmatigheden en een gebrek aan vertrouwen in de bedrijfsvoering van [geïntimeerde]. De rechtbank Rotterdam had eerder in een vonnis van 27 februari 2013 de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar de Bank ging in hoger beroep. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, en heeft zich vervolgens gebogen over de vraag of de opzegging van de bancaire relatie door de Bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.
Het hof oordeelt dat de Bank in beginsel het recht heeft om de bancaire relatie op te zeggen, maar dat deze opzegging moet worden getoetst aan de maatstaf van redelijkheid en billijkheid. De Bank heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] banden heeft met een bedrijf dat eerder betrokken was bij witwaspraktijken, en dat dit een legitieme reden was voor de opzegging. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de opzegging onterecht was. De omstandigheden die de Bank aanvoert, zoals de bedrijfsovername van Christiaan Auto’s door [geïntimeerde], zijn van zodanige aard dat de opzegging niet als onaanvaardbaar kan worden beschouwd.
Uiteindelijk heeft het hof de grieven van de Bank gegrond verklaard, het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen. [geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 17 november 2015 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.