ECLI:NL:GHDHA:2015:3135

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
200.132.696-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging bancaire relatie door bank en de maatstaf van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak gaat het om de opzegging van de bancaire relatie tussen de Coöperatieve Rabobank Ridderkerk Midden-IJsselmonde U.A. (hierna: de Bank) en de geïntimeerde partijen, waaronder [geïntimeerde] Auto’s en [geïntimeerde] Beheer. De Bank heeft de relatie opgezegd op basis van vermoedens van onregelmatigheden en een gebrek aan vertrouwen in de bedrijfsvoering van [geïntimeerde]. De rechtbank Rotterdam had eerder in een vonnis van 27 februari 2013 de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar de Bank ging in hoger beroep. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, en heeft zich vervolgens gebogen over de vraag of de opzegging van de bancaire relatie door de Bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.

Het hof oordeelt dat de Bank in beginsel het recht heeft om de bancaire relatie op te zeggen, maar dat deze opzegging moet worden getoetst aan de maatstaf van redelijkheid en billijkheid. De Bank heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] banden heeft met een bedrijf dat eerder betrokken was bij witwaspraktijken, en dat dit een legitieme reden was voor de opzegging. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de opzegging onterecht was. De omstandigheden die de Bank aanvoert, zoals de bedrijfsovername van Christiaan Auto’s door [geïntimeerde], zijn van zodanige aard dat de opzegging niet als onaanvaardbaar kan worden beschouwd.

Uiteindelijk heeft het hof de grieven van de Bank gegrond verklaard, het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen. [geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 17 november 2015 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.132.696/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/403248 / HA ZA 12-501

arrest d.d. 17 november 2015

inzake

Coöperatieve Rabobank Ridderkerk Midden-IJsselmonde U.A.,

gevestigd te Barendrecht,
appellant,
hierna te noemen: de Bank,
advocaat: mr. L.Ph.J. baron van Utenhove te Utrecht,
tegen
1.
[…] Auto’s B.V.,
gevestigd te Oud-Beijerland,
2.
[…] Beheer B.V.
gevestigd te Barendrecht,
geïntimeerde,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerde] en ieder afzonderlijk […] Auto’s en […] Beheer,
advocaat: mr. A. Quispel te Oud-Beijerland.

Het verloop van het geding

1.1
Bij exploot van 22 mei 2013 is de Bank in beroep gekomen van het op 27 februari 2013 tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam.
1.2
Bij memorie van grieven, tevens akte houdende overlegging producties, heeft de Bank onder overlegging van een aantal producties acht grieven aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep die door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord zijn bestreden.
1.3
Ten slotte zijn de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

2.1
De rechtbank heeft in haar vonnis van 27 februari 2013 onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn geen grieven gericht of bezwaren geuit, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2
Het gaat in deze zaak om de vraag of de Bank de bancaire relatie met [geïntimeerde] heeft mogen beëindigen. [geïntimeerde] Auto’s handelt in tweedehands auto’s, die zij in consignatie neemt van J&F Auto’s. De aandelen van [geïntimeerde] Auto’s worden voor 50% gehouden door [geïntimeerde] Beheer en voor 50% door A.K. Franciscus Beheer. Deze beheervennootschappen hebben beide ook 50% van de aandelen in J&F Auto’s.
[geïntimeerde] heeft sinds januari 2011 bij de Bank twee ondernemerspakketten, twee faciliteiten voor elektronische distributie van bankdiensten, twee bedrijfsspaarrekeningen en een verzekering. Op 1 maart 2012 heeft op initiatief van de Bank een bespreking met [geïntimeerde] plaatsgevonden, waarbij is gesproken over beëindiging van de relatie. Bij brief van 5 maart 2012 heeft de Bank aan [geïntimeerde] geschreven dat de relatie tussen de Bank en [geïntimeerde] wordt beëindigd. Bij brief van 4 april 2012 heeft de Bank daarvoor een aantal redenen gegeven en daarnaast verwezen naar zijn algemene voorwaarden.
2.3
[geïntimeerde] kan zich niet met de opzegging verenigen en vordert eerst in kort geding en nu in een bodemprocedure dat de Bank wordt gelast op straffe van een dwangsom de relatie met [geïntimeerde] te herstellen. De rechtbank heeft de vordering onder toevoeging van een beperkende clausule toegewezen.
3.1
Grief I is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de Bank zijn stelling dat [geïntimeerde] mondeling heeft ingestemd met de opzegging onvoldoende heeft gemotiveerd. De Bank verwijst in zijn grief naar hetgeen hij bij conclusie van antwoord, tijdens de comparitie en in zijn brief van 5 maart 2012 heeft aangevoerd.
3.2
Bij conclusie van antwoord heeft de Bank gesteld dat hij met [geïntimeerde] is overeengekomen dat de bancaire relatie met [geïntimeerde] werd beëindigd. Verder is gesteld dat in het gesprek (van 1 maart 2012) nadrukkelijk de gronden zijn besproken waarop de Bank zijn relatie met [geïntimeerde] niet langer wilde en kon continueren. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de Bank verwezen naar de ook in zijn grief genoemde brief van 5 maart 2012. De Bank heeft niet aangegeven op welke passages hij doelt. De enige alinea die van belang zou kunnen zijn luidt:
“Op 1 maart 2012 heb ik (…) een gesprek met u gehad. In deze brief leg ik de gemaakte afspraken met u vast.
De relatie tussen Rabobank (…) met uw bedrijven [geïntimeerde] (…) wordt beëindigd. Indien noodzakelijk verwijzen wij hierbij naar de algemene bankvoorwaarden van de bank.”
3.3
De Bank heeft ook niet aangegeven welke delen van het proces-verbaal van de comparitie van belang zijn voor zijn standpunt. Het hof leest daarin slechts het volgende:
“Er is een afspraak met [geïntimeerde] gemaakt om hem te confronteren met de feiten. (…) Het gesprek verliep amicaal en correct. De constateringen met betrekking tot de eerder plaatsgevonden activiteiten bij Christiaan Auto’s werden besproken. De Rabobank heeft duidelijk gemaakt dat gezien de hele situatie (…) zij geen vertrouwen meer had in de handel van [geïntimeerde] Auto’s. (…). In overleg met [geïntimeerde] is de datum van beëindiging vastgesteld. Er is door de Bank aangegeven dat de bank de relatie wenste te beëindigen en er is toen besproken wat een acceptabele datum zou zijn; dit is met instemming van [geïntimeerde] gebeurd.”
3.4.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de Bank hiermee onvoldoende heeft gesteld om aannemelijk te maken dat met [geïntimeerde] is overeengekomen dat de relatie zou worden beëindigd. Uit het voorgaande volgt alleen dat de Bank de relatie wilde beëindigen en dat [geïntimeerde] instemt met de datum van beëindiging. De Bank heeft geen enkele verklaring of gedraging van [geïntimeerde] genoemd op grond waarvan hij heeft mogen aannemen dat [geïntimeerde] instemde met het beëindigen van de bancaire relatie. Aan het bewijsaanbod wordt voorbijgegaan, omdat de Bank geen stelling heeft ingenomen waarover bewijs kan worden geleverd. Grief I faalt dan ook.
4.1
De grieven II (deels) en III betreffen de vraag aan de hand van welke maatstaf dient te worden beoordeeld of de Bank eenzijdig de bancaire relatie met [geïntimeerde] mocht opzeggen. De Bank is van mening dat de rechtbank niet de juiste maatstaf heeft aangelegd, noch bij de beoordeling noch bij de aan de veroordeling toegevoegde clausule.
4.2
Het hof neemt tot uitgangspunt dat een bancaire relatie als de onderhavige, die kan worden gekenschetst als een (of meerdere) duurovereenkomst(en), voor onbepaalde tijd wordt gesloten. Algemeen wordt aangenomen dat een dergelijke overeenkomst kan worden opgezegd. Datzelfde volgt ook uit de toepasselijke voorwaarden. Het gebruik maken van een wettelijke of overeengekomen bevoegdheid tot opzegging kan echter, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Dit betekent tweeërlei. In de eerste plaats dient de opzegging aan deze maatstaf te worden getoetst. Grief II slaagt dan ook. In de tweede plaats betekent dit dat de Bank, anders dan hij in grief III betoogt, niet
steeds(curs. hof) zonder meer bevoegd is de bancaire relatie op te zeggen. Artikel 6:248 lid 2 stelt daaraan paal en perk. Grief III faalt dan ook.
5.1
De grieven II (deels) en IV tot en met VIII betreffen omstandigheden die volgens de Bank de opzegging rechtvaardigen. Het hof is, gelet op de aan te leggen maatstaf, van oordeel dat het de Bank in beginsel vrijstaat om de overeenkomst op te zeggen. De omstandigheden waarop de grieven betrekking hebben zijn dan ook met name van belang bij de beantwoording van de vraag of de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.2
Grief IV strekt tot betoog dat [geïntimeerde] ten onrechte heeft ontkend dat zij het eenmansbedrijf Christiaan Auto’s heeft overgenomen en dat zij banden heeft met de eigenaar van Christiaan Auto’s, C(hris) Lorsé, dan wel met de familie Lorsé. De Bank voert aan dat de heer [geïntimeerde] (bestuurder en grootaandeelhouder van [geïntimeerde]) vanaf 1 mei 2007 tot 1 januari 2012 bestuurder is geweest van J&F Auto’s en dat er tussen J&F Auto’s en Christiaan Auto’s korte lijnen bestonden omdat beide bedrijven op hetzelfde adres waren gevestigd, evenals [geïntimeerde] Auto’s na haar oprichting. Verder voert de Bank aan dat de heer […] (de voormalige eigenaar van Christiaan Auto’s) vanaf februari 2012 loon van [geïntimeerde] ontving, evenals […], die tot medio 2011 bestuurder was van A.K. Franciscus Beheer. Daarnaast vertoonde het werknemersbestand van [geïntimeerde] grote overeenkomsten met het werknemersbestand van Christiaan Auto’s, doordat zij vijf dezelfde personen in dienst hadden, aldus de Bank.
5.3
[geïntimeerde] erkent bij memorie van antwoord dat […] loon van haar ontving en dat zij een aantal personeelsleden heeft die ook bij Christiaan Auto’s in dienst waren. Zij voert echter aan dat de Bank niet duidelijk maakt welke bezwaren er bestaan tegen Christiaan Auto’s en wat dat te maken heeft met [geïntimeerde].
5.4
Het hof acht op grond van de volgende feiten aannemelijk dat [geïntimeerde] het bedrijf van Christiaan Auto’s heeft overgenomen: (1) [geïntimeerde] is op hetzelfde adres is gevestigd als Christiaan Auto’s (2) [geïntimeerde] drijft dezelfde handel als Christiaan auto’s, zoals blijkt uit het feit dat [geïntimeerde] de oude eigenaar van Christiaan Auto’s nodig heeft voor de inkoop omdat deze laatste daarvan verstand had (3) [geïntimeerde] heeft vijf personeelsleden van Christiaan Auto’s in dienst heeft genomen waaronder de eigenaar van Christiaan auto’s en (4) naar valt af te leiden uit de bankafschriften van rekening 126 is [geïntimeerde] pas activiteiten van enige omvang gaan verrichten nadat Christiaan Auto’s in december 2011 was gestopt, hoewel zij al in het begin van 2011 was opgericht. [geïntimeerde], op wie de bewijslast rust van de omstandigheden die de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken, heeft noch in eerste aanleg noch in hoger beroep voldoende gespecificeerd bewijs aangeboden dat zij het bedrijf van Christiaan Auto’s niet heeft overgenomen, maar alleen dezelfde bedrijfsruimte heeft gehuurd. Zij zal dan ook niet tot bewijs worden toegelaten en het zal ervoor worden gehouden dat sprake is van bedrijfsovername.
5.5
De Bank heeft gesteld dat de bedrijfsovername van deze speciale autohandel voor hem onaanvaardbaar is, omdat zowel […], de eigenaar van Christiaan Auto’s, als […], volgens de Bank tot medio 2011 mede-bestuurder van A.K. Franciscus Beheer, strafrechtelijk zijn veroordeeld wegens het witwassen van gelden via de autohandel.
5.6
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat […] strafrechtelijk is veroordeeld. Zij heeft echter niet (voldoende) gemotiveerd weersproken dat […] strafrechtelijk is veroordeeld en heeft ook niet betwist dat de als productie 3 bij memorie van grieven overgelegde (geanonimiseerde) krantenartikelen op (onder anderen) […] betrekking hebben. Er moet dus in hoger beroep vanuit worden gegaan dat de voormalige eigenaar van Christiaan Auto’s, wiens bedrijf door [geïntimeerde] is overgenomen en die door [geïntimeerde] in dienst is genomen voor inkoop van auto’s, is veroordeeld wegens witwassen van gelden via de autohandel.
5.7
Het hof acht deze omstandigheden op zichzelf, ook al zouden de overige door de Bank gestelde omstandigheden niet komen vast te staan, gelet op artikel 3 van de WFT, waarin de Bank wordt opgedragen om cliëntenonderzoek te verrichten ter voorkoming van witwassen, van zodanig zware aard dat om deze reden niet kan worden gezegd dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat betekent dat grief IV slaagt en de overige grieven die andere omstandigheden noemen geen behandeling meer hoeven. Het hof neemt in dit verband nog in aanmerking dat [geïntimeerde] onvoldoende omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, de conclusie zouden wettigen dat de opzegging door de Bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat [geïntimeerde] niet heeft betwist dat hij inmiddels over een bankrekening bij een andere bank beschikt.
Slotsom
6. De slotsom van het voorgaande is dat de grieven II en IV slagen. Het vonnis waarvan beroep moet om die reden worden vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] zal worden afgewezen. Daarmee is [geïntimeerde] de in het ongelijk gestelde partij, reden om haar te veroordelen in de kosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2013;
en opnieuw recht doende:
- wijs de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de eerste aanleg, aan de zijde van de Bank begroot op € 575,00 aan griffierecht en € 1.130,00 voor salaris van de advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Bank begroot op 92,82 voor explootkosten, € 683,00 aan griffierecht en € 894,00 voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Olthof, M.C.M. van Dijk en M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2015 in aanwezigheid van de griffier.