ECLI:NL:GHDHA:2015:31

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
200.131.549
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verschuldigdheid van resterende leasetermijnen bij voortijdige beëindiging van aandelenleaseovereenkomsten

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Den Haag, betreft het een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een geïntimeerde wonende te Spijkenisse. De zaak draait om de vraag of de resterende leasetermijnen verschuldigd zijn na een voortijdige beëindiging van de aandelenleaseovereenkomsten door Dexia wegens wanprestatie van de geïntimeerde. Bij tussenarrest van 2 september 2014 is Dexia in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verweer van de geïntimeerde, die stelde dat er sprake was van een oneerlijk beding in de zin van Richtlijn 93/13/EEG. Dexia heeft hierop gereageerd met een akte, waarna beide partijen de stukken hebben overgelegd en arrest hebben gevraagd.

Het hof heeft in zijn beoordeling de argumenten van beide partijen overwogen. De geïntimeerde betoogde dat de bepaling in de Bijzondere Voorwaarden van Dexia, die de mogelijkheid biedt om de overeenkomst te beëindigen en het onbetaalde restant van de leasesom op te eisen, in feite een boetebeding is en daarmee oneerlijk. Dexia daarentegen stelde dat de verplichtingen tot betaling van de resterende termijnen enkel betrekking hebben op reeds bestaande verplichtingen vóór de beëindiging van de leaseovereenkomsten. Het hof oordeelt dat om te bepalen of de bepaling in de Bijzondere Voorwaarden oneerlijk is, moet worden vastgesteld of er kosten zijn voor Dexia die verband houden met de vroegtijdige beëindiging van de leaseovereenkomsten.

Het hof heeft Dexia in de gelegenheid gesteld om nadere toelichting te geven over de kosten die zij maakt in verband met de resterende termijnen en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van akte aan de zijde van Dexia, met het doel om de gevraagde toelichting te geven. Het hof benadrukt dat de bescherming van de consument voorop staat en dat de Richtlijn oneerlijke bedingen van toepassing is, ongeacht de formulering van de overeenkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.131.549/01
Zaaknummer rechtbank : 1323572 CV EXPL 12-1091

arrest van 20 januari 2015

inzake

Dexia Nederland B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: Dexia,
advocaat: mr I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te Spijkenisse,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

Het verdere verloop van het geding

Bij tussenarrest van 2 september 2014 is Dexia in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het door [geïntimeerde] voor het eerst bij memorie van antwoord gevoerde verweer dat sprake is van een oneerlijk beding in de zin van richtlijn 93/13/EEG. Dexia heeft vervolgens een (antwoord)akte genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte.
Ten slotte hebben partijen opnieuw de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof blijft bij hetgeen hij in zijn tussenarrest van 2 september 2014 heeft overwogen en beslist.
2. In deze aandelenleasezaak, waarin Dexia de met [geïntimeerde] gesloten aandelen-leaseovereenkomsten onder verwijzing naar artikel 6 van de toepasselijke Bijzondere Voorwaarden heeft opgezegd wegens een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde], heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat die bepaling in feite een boetebeding behelst. In genoemd artikel is – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – bepaald dat indien de lessee na schriftelijke ingebrekestelling nalatig blijft met het betalen van één of meer maandtermijnen, Dexia gerechtigd is de overeenkomst en alle andere soortgelijke leaseovereenkomsten terstond te beëindigen en het onbetaalde restant van de totaal overeengekomen leasesommen uit hoofde van alle lopende leaseovereenkomsten in zijn geheel op te eisen en de waarden te verkopen. De opbrengst van de verkoop zal dan in mindering worden gebracht op datgene wat lessee aan haar verschuldigd is.
3. [geïntimeerde] stelt dat aldus sprake is van een oneerlijk beding in de zin van richtlijn 93/13/EEG (verder: de Richtlijn), omdat bij de beëindiging van de overeenkomst de lening dient te worden terugbetaald, zodat vanaf dat moment van een schuld geen sprake meer is. Indien Dexia de verkoopopbrengst had verrekend met de nog openstaande contant gemaakte hoofdsom, dan was de hele lening afgelost. Dexia heeft dus geen tegenprestatie geleverd voor de toekomstige termijnen. Indien [geïntimeerde] dan toch gehouden is de resterende rentetermijnen tot de oorspronkelijke einddatum te betalen, dan is feitelijk sprake van een boeterente, die bovendien ook nog eens buitensporig hoog is. Nu artikel 6 een eenzijdig door Dexia opgesteld beding is, niet zijde een kernbeding, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, is sprake van een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn. [geïntimeerde] wijst er op dat de rechter gehouden is deze richtlijn ambtshalve toe te passen. De onredelijkheid van het in rekening brengen van dergelijke boetetermijnen volgt volgens [geïntimeerde] ook uit het feit dat het in rekening brengen van dergelijke boetetermijnen bij "gewone" kredietverlening volgens de WCK en de daarop gebaseerde besluiten verboden is.
3. Dexia heeft in haar akte betwist dat van een verplichting tot vergoeding van schade sprake is. De verplichting tot betaling van de in de eindafrekening opgenomen resterende termijnen betreft enkel verplichtingen die ook reeds bestonden vóór de beëindiging van de leaseovereenkomsten. Uit de Bijzondere Voorwaarden volgt duidelijk kenbaar dat Dexia bij wanprestatie aan de zijde van de afnemer gerechtigd is het onbetaald gelaten deel van de overeengekomen leasesom terstond op te eisen. Van strijd met de Richtlijn is zodoende geen sprake, nu deze ook niet op onderhavige beding (en bijbehorende posten) van toepassing is. De door [geïntimeerde] aangehaalde "boetetermijnen" betreffen niets anders dan de door hem zelf bij het afsluiten van de overeenkomsten aangegane verplichting tot betaling van de leasesom. De leasesom betreft het onderwerp van de leaseovereenkomsten. Dexia verwijst in dit kader op een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2013.
4. Het hof oordeelt als volgt.
De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] bij het sluiten van de overeenkomst de verplichting is aangegaan tot betaling van de in artikel 3 van de overeengekomen genoemde leasesom betekent niet dat om deze reden de Richtlijn niet van toepassing kan zijn op het onderdeel van artikel 6 van de bijzondere voorwaarden, waarin – kort gezegd – wordt bepaald dat Dexia (als onderdeel van de leasesom) na beëindiging van de overeenkomst naast de hoofdsom (de lening) (tevens nog) recht heeft op betaling van de (contant gemaakte) resterende maandelijkse rentetermijnen tot het einde van de oorspronkelijke looptijd van de overeenkomst. De gebezigde formulering van de overeenkomst is daarbij niet beslissend, omdat anders de beoogde bescherming van de consument zou kunnen worden ontgaan. Doorslaggevend is de strekking van de bepaling.
De Richtlijn oneerlijke bedingen beschermt de consument tegen de 'verkoper'. Hoewel de term 'verkoper' lijkt te duiden op een koopovereenkomst als bedoeld in artikel 7:1, heeft die term in de context van de Richtlijn een ruimere betekenis: hiermee wordt aangeduid de leverancier van goederen of diensten in de meest ruime zin. In ieder geval dient het hof op grond van artikel 6:233 BW – desnoods ambtshalve – te onderzoeken of een beding uit het oogpunt van de in de Richtlijn gegeven criteria oneerlijk is. Voorshands kan ervan worden uitgegaan dat over artikel 6 van de Bijzondere Voorwaarden niet afzonderlijk is onderhandeld. Het beding is oneerlijk als het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is als het beding tot doel of gevolg heeft de consument die zijn verbintenis niet nakomt een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen (zie het in de bijlage bij de Richtlijn onder e genoemde geval).
5. Teneinde te bepalen of artikel 6 van de Bijzondere voorwaarden ten aanzien van de resterende maandtermijnen de strekking heeft een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen, moet worden vastgesteld of tegenover de betaling van deze (contant gemaakte) maandtermijnen, voor Dexia nog kosten staan die verband houden met de vroegtijdige beëindiging van de lease-overeenkomsten. Dexia heeft in haar eindafrekeningen (prod. 2 bij de inleidende dagvaarding) tot uitgangspunt genomen dat zij naast de hoofdsom (contant gemaakte lening) op grond van artikel 6 van de bijzondere voorwaarden met betrekking tot beide overeenkomsten recht heeft op 41 resterende termijnen à € 228,38, contant gemaakt tegen 5.00% ad € 8.607,22. Het hof zal Dexia in de gelegenheid stellen nader toe te lichten of er sprake is van kosten (dan wel schade) waarvoor deze regeling terzake van de resterende termijnen bedoelt dekking te bieden en zo ja, deze posten nader toe te lichten (en dan waar mogelijk) met cijfers te onderbouwen. Hierbij dient zij tevens in te gaan op het verschil ten opzichte van de situatie als bedoeld in artikel 2 van de lease-overeenkomsten, waarin aan de lessee de bevoegdheid wordt gegeven de lease-overeenkomst te beëindigen na verloop van drie jaar na de aankoopdatum, in welk geval door Dexia een korting wordt verleend van 50% op de resterende maandbedragen. Er veronderstellenderwijs van uitgaand dat sprake is van een boetebeding, verzoekt het hof Dexia voorts toe te lichten op welke gronden zij meent dat op basis van de "wederzijds kenbare belangen" een boete (van deze omvang) gerechtvaardigd (en dus niet onredelijk bezwarend) is.
6. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

Beslissing

Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van vier weken na heden voor het nemen van akte aan de zijde van Dexia met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 5. van dit arrest, ambtshalve peremptoir;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, A.J.M.E. Arpeau en M.M. Olthof en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2015 in aanwezigheid van de griffier.