ECLI:NL:GHDHA:2015:3087

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
4 november 2015
Zaaknummer
200.171.126/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslag als medebewindvoerder en beschermingsbewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van de moeder als medebewindvoerder. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, die haar ontslag als bewindvoerder had verleend. De moeder was sinds 22 maart 2000 benoemd als bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende, en in 2006 was de stichting als tweede bewindvoerder aangesteld. De moeder verzocht het hof om haar ontslag ongedaan te maken en haar opnieuw als medebewindvoerder te benoemen, omdat zij meer betrokken wilde zijn bij het beheer van de financiën van de rechthebbende.

De stichting, die als belanghebbende was aangemerkt, refereerde zich aan het oordeel van het hof en stelde dat er geen gewichtige redenen waren voor het ontslag van de moeder. Het hof overwoog dat er sinds de benoeming van de stichting in 2006 sprake was van medebewindvoering, omdat de moeder niet op de juiste wijze was ontslagen. Het hof concludeerde dat het ontslag van de moeder niet in stand kon blijven, omdat er geen gewichtige redenen waren die dit rechtvaardigden. De beslissing van de kantonrechter werd vernietigd voor zover deze het ontslag van de moeder betrof, en de overige onderdelen van de beschikking werden bekrachtigd.

De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de bewindvoerder en de voorwaarden waaronder ontslag kan plaatsvinden. Het hof stelde vast dat de moeder, ondanks haar inactiviteit na 2006, niet verweten kon worden dat zij geen activiteiten als bewindvoerder had verricht, aangezien zij en de stichting ervan uitgingen dat haar taak was beëindigd. De beslissing van het hof leidt tot de conclusie dat er voortaan twee bewindvoerders zullen zijn, wat overeenkomt met de wensen van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 4 november 2015 (bij vervroeging)
Zaaknummer : 200.171.126/01
Rekestnummer rechtbank : EJ VERZ 15-80618
Zaaknummer rechtbank : 3837592
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.W.H.M. Koers te Doesburg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de rechthebbende],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de rechthebbende;
2. de Stichting Bewindvoering Bewoners ’s Heeren Loo West-Nederland,
gevestigd te Noordwijk,
hierna te noemen: de stichting.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 8 juni 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 maart 2015 van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Leiden.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 9 juli 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de stichting:
- op 11 augustus 2015 een brief van 7 augustus 2015 met bijlage.
De zaak is op 14 oktober 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de heer [A] namens de stichting.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de moeder ontslagen uit haar taak als bewindvoerder en is het verzoek tot ontslag van de stichting afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat het volgende vast:
  • bij beschikking van 22 maart 2000 van de kantonrechter te ‘s-Gravenhage is een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende en is de moeder tot bewindvoerder benoemd;
  • bij beschikking van 3 augustus 2006 van de kantonrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage, locatie Delft, is een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende en is de stichting tot bewindvoerder benoemd.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de persoon van de bewindvoerder.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen dan wel haar in hoger beroep rechtdoende te benoemen tot medebewindvoerder.
3. De stichting refereert zich aan het oordeel van het hof.
4. De moeder voert het volgende aan. Sinds 3 augustus 2006 waren er in feite twee bewindvoerders en de moeder had de indruk dat het initiatief met betrekking tot het beheer van de financiën van rechthebbende teveel bij de stichting lag en zij wenste daarbij meer betrokken te worden. Om die reden wilde de moeder alleen belast worden met het te voeren bewind. De moeder voert voorts aan dat geen sprake is van redenen zoals genoemd in artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om haar te ontslaan als medebewindvoerder. Integendeel, het ligt meer voor de hand om de moeder, nu zij ook al mentor is van de rechthebbende, in het medebewind te handhaven, dan wel haar als zodanig te benoemen.
5. De stichting voert aan dat de moeder niet altijd aankoopbonnen overlegt voor kleding en andere zaken die zij voor de rechthebbende aanschaft. Voorts stelt de stichting dat zij heeft begrepen dat de moeder met de rechthebbende op vakantie wil naar Suriname. Zij heeft in 2012 eveneens een reis naar Suriname gemaakt met de rechthebbende, en destijds zijn de daarmee samenhangende kosten niet helemaal op een correcte manier verantwoord. De stichting stelt dat geen gronden voor ontslag zijn aangedragen. De stichting voorziet geen problemen indien het ontslag van de moeder als (mede)bewindvoerder wordt teruggedraaid.
6. Het hof overweegt als volgt. Bij beschikking van 22 maart 2000 is door de kantonrechter te ’s-Gravenhage op verzoek van de moeder een beschermingsbewind ingesteld over alle goederen van de rechthebbende, met benoeming van de moeder tot bewindvoerder. Bij beschikking van de kantonrechter te Delft van 3 augustus 2006 is, eveneens op verzoek van de moeder, wederom een bewind als bedoeld in titel 1.19 BW ingesteld over alle goederen van de rechthebbende, thans met benoeming van de stichting tot bewindvoerder. Deze latere instelling van bewind moet, mede omdat dit bewind dezelfde omvang heeft als het in 2000 ingestelde, geacht worden het daarmee beoogde rechtsgevolg te missen.
7. Anders ligt dit met betrekking tot de benoeming in 2006 van de stichting tot bewindvoerder. De wet maakt een uitdrukkelijk onderscheid tussen enerzijds de instelling van beschermingsbewind en anderzijds de benoeming daarin van een bewindvoerder. In een bewind als bedoeld in titel 1.19 BW konden destijds en kunnen ook thans twee bewindvoerders werkzaam zijn. Aangezien de moeder ter gelegenheid van de beschikking uit 2006 niet tevens is ontslagen, is aan haar taak van bewindvoerder niet op een in de wet voorziene wijze een einde gekomen, zodat met ingang van 3 augustus 2006 tot de datum van de bestreden beschikking sprake was van medebewindvoering en de moeder vanaf 3 augustus 2006 derhalve gerechtigd bleef die taak uit te oefenen.
8. De stichting is ook in de toekomst bereid in dit bewind als bewindvoerder op te treden, gewichtige redenen voor ontslag van de stichting (nodig om gehoor te kunnen geven aan de eigenlijke wens van de moeder, namelijk het bewind alleen te kunnen uitvoeren) als bedoeld in artikel 1:448, lid 2, BW zijn niet aanwezig.
9. Hetgeen de moeder beoogt, te weten ongedaanmaking van de beslissing van de kantonrechter te Leiden waarbij door deze ambtshalve aan de moeder ontslag werd verleend, betekent dan ook dat er ook voortaan in het in 2000 ingestelde bewind twee bewindvoerders zullen zijn. Dit resultaat stemt overeen met het petitum van de moeder blijkens hetwelk zij medebewindvoering, dat wil zeggen een taak als bewindvoerder samen met de stichting beoogt. Of dit, gelet op de hoofdregel van artikel 1:437 lid 2 BW ‘dat ieder der bewindvoerders alle werkzaamheden die tot het bewind behoren alleen kan verrichten’, een taakverdeling tussen de bewindvoerders wenselijk maakt, is in eerste instantie aan de beide bewindvoerders ter beoordeling. Zo nodig kan de kantonrechter desverzocht daartoe overgaan.
10. Het ontslag van de moeder kan naar het oordeel van het hof niet in stand blijven. Immers, dat zij na de beslissing uit 2006 geen activiteiten van een bewindvoerder heeft verricht kan haar bezwaarlijk worden verweten aangezien zij, evenals de stichting, ervan uitging dat toen aan haar taak een einde was gekomen. Gewichtige redenen als bedoeld in art. 1:448 lid 2 BW die het ontslag van moeder zouden rechtvaardigen, acht het hof ook overigens niet aanwezig.
11. Een en ander leidt ertoe dat het aan de moeder verleende ontslag niet in stand kan blijven.
12. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin de moeder is ontslagen uit haar taak als bewindvoerder;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, C. van Nievelt en I. Jansen,
bijgestaan door mr. R.S. Hogendoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2015.