ECLI:NL:GHDHA:2015:305

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
BK-14-00192
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak

In deze zaak gaat het om een geschil over de vaststelling van de waarde van een woning door de Inspecteur, die door de belanghebbende wordt betwist. De woning, gelegen aan [A] te [Z], is op 1 januari 2012 door de Inspecteur gewaardeerd op € 948.000, maar deze waarde is later ambtshalve verlaagd naar € 839.000. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, wat heeft geleid tot een uitspraak van de rechtbank Den Haag op 27 februari 2014, waarin de waarde werd vastgesteld op € 795.000. De belanghebbende is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2014 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld en dat de inhoud van de inpandige garage niet bij de woning gerekend mocht worden. De Inspecteur heeft zijn standpunt verdedigd met een taxatieverslag en vergelijkingsobjecten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 795.000.

In hoger beroep heeft het Hof de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de waarde van de woning op de waardepeildatum in goede justitie op € 770.000 moet worden vastgesteld. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de waardevaststelling betreft, de uitspraak op bezwaar vernietigd, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 januari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00192

Uitspraak d.d. 30 januari 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z] belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2014, nummer SGR 13/9322, betreffende na te melden beschikking.

Beschikking, aanslag, bezwaar en beroep

1.1.
Bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken is de waarde op 1 januari 2012 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A] te [Z], voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 948.000 (hierna: de woning). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [Z].
1.2.
De Inspecteur heeft de waarde ambtshalve verminderd tot € 839.000.
1.3.
De Inspecteur heeft het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de waarde van € 839.000 gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Een griffierecht is geheven van € 44. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de waarde verminderd tot € 795.000, de aanslag verminderd tot een berekend naar een waarde van € 795.000, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 293 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 44 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 122 is geheven.
2.2.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 december 2014, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.
Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning.
3.2.
De woning is een vrijstaande woning met inpandige ondergrondse garage. De inhoud van de woning is 690 kubieke meter (m³) en de oppervlakte van het perceel grond 785 vierkante meter (m²). Het bijbehorende perceel water is 4.430 m².

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of de waarde van de woning door de Inspecteur niet te hoog is vastgesteld, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze de vaststelling van de waarde betreft, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van het bedrag van de waardebeschikking.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het navolgende overwogen:
”(…)
10. Ten aanzien van de vraag of de door [de Inspecteur] nader vastgestelde [waarde] van € 839.000 te hoog is vastgesteld, overweegt de rechtbank het volgende.
11. [ Belanghebbende] is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een vrijstaande woning met een inpandige garage. De inhoud van de woning inclusief garage is ongeveer 690 m3. De oppervlakte van het perceel is ongeveer 5.215 m2 (inclusief water). Hiervan is volgens [belanghebbende] 765 m2 en volgens [de Inspecteur] 825 m2 grond bij de woning.
12. [ Belanghebbende] bepleit een waarde van € 770.000. Daartoe wijst [belanghebbende] op een taxatierapport van [B] van taxateur [C], die de woning op 11 april 2013 naar de waardepeildatum heeft getaxeerd op € 770.000. [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de inhoud van de woning berekend moet worden zonder de inpandige garage, die circa 1/3 deel van de woning beslaat, en derhalve vastgesteld moet worden op 460 m3. Het perceel bestaat uit 765 m2 grond. Verder zijn volgens [belanghebbende] de door [de Inspecteur] gehanteerde vergelijkingsobjecten niet geschikt omdat de verschillen tussen de woning en vergelijkingsobjecten te groot zijn en mocht [de Inspecteur] geen nieuwe vergelijkingsobjecten in de beroepsfase aanvoeren. Ook is ten onrechte geen rekening gehouden met de bouwkundige gebreken, waarmee een bedrag van € 50.000 is gemoeid. Tot slot wijkt de waarde te veel af van de voor het vorige jaar vastgestelde WOZ-waarde.
13. [ De Inspecteur] stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [de Inspecteur] een taxatieverslag en een rekenblad overgelegd. Naast gegevens van de woning, bevatten het taxatieverslag en het rekenblad gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten.
14. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever ”de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken 11 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).
15. [ Belanghebbende] stelt dat inhoud van de inpandige garage niet tot de inhoud van de woning gerekend mag worden en dat [de Inspecteur] de grond die aan de woning is toegerekend niet juist heeft berekend. Hiertegenover stelt [de Inspecteur] dat inhoud van de woning juist is berekend aan de hand van bouwtekening van de woning en dat de oppervlakte van het perceel nauwkeurig door een ter zake deskundige is berekend aan de hand van de kadastrale kaarten en (overgelegde) luchtfoto van het perceeloppervlakte.
16. Niet in geschil is dat de inhoud van de woning inclusief de inpandige garage ongeveer 690 m3 bedraagt. De stelling van [belanghebbende] dat de garage bij de berekening van de inhoud van de woning buiten aanmerking moet blijven, omdat anders geen vergelijk met de door [de Inspecteur] gehanteerde vergelijkingsobjecten kan worden gemaakt, faalt. Geen rechtsregel verplicht [de Inspecteur] bij de waardebepaling uit te gaan van de waarde van de woning exclusief garage en aan de garage een afzonderlijke waarde vast te stellen. De toetssteen blijft de waarde zoals omschreven in artikel 17, tweede lid, Wet WOZ. Dit brengt mee dat het [de Inspecteur] vrij staat bij de bepaling van de waarde van de woning uit te gaan van de inhoud van de woning inclusief de inpandige garage en bij de m3-prijs rekening te houden met de waardedrukkende invloed van de inpandige garage. Ten aanzien van de grondoppervlakte is de rechtbank van oordeel dat [de Inspecteur] met de overgelegde luchtfoto van het perceel en de daarop gegeven toelichting, aannemelijk heeft gemaakt dat de grondoppervlakte niet minder bedraagt dan 825 m2. Het feit dat [de Inspecteur] in een eerder jaar is uitgegaan van 765 m2 conform een taxatierapport van [D], leidt niet tot een ander oordeel.
17. [ De Inspecteur] dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [belanghebbende] dat geen rekening mag worden gehouden met de door [de Inspecteur] in beroepsfase aangedragen aanvullende verkoopgegevens. Het staat partijen immers vrij om in elke stand van het geding andere vergelijkingspercelen aan te voeren teneinde hun onderscheidene standpunten te onderbouwen (zie HR 6 dec. 2000, nr. 35681, ECLI:NL:HR:2000:AA8860).
Naar het oordeel van de rechtbank is [de Inspecteur], gelet op het door hem overgelegde rekenblad en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Naar volgt uit het rekenblad, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Het object [E] betreft een aanzienlijk groter pand en een aanzienlijk groter perceel. Het object stamt ook uit een ouder jaar. Gelet op de verschillen acht de rechtbank dit object niet geschikt om als onderbouwing te dienen. Op het object [F] rustte twee huisnummers ten tijde van de verkoop. De koper heeft één van de huisnummers kunnen overdragen naar een ander perceel zodat daarop een huis kan worden gebouwd. [De Inspecteur] heeft niet aannemelijk gemaakt dat of, en zo ja, in hoeverre, met deze omstandigheid rekening is gehouden. Ook dat object is om die reden naar het oordeel van de rechtbank niet geschikt om als onderbouwing te dienen. Gelet op het hiervoor overwogene kan niet worden geoordeeld dat de in bezwaar toegekende waarde in een juiste verhouding staat tot de behaalde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten als opgenomen op het rekenblad.
18. Nu [de Inspecteur] niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of [belanghebbende] de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank stelt voorop dat aan de in het vorige kalenderjaar vastgestelde WOZ-waarde geen betekenis toekomt. Immers doel en strekking van de Wet WOZ brengen mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald, aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen, met voorbijgaan aan de aarde die per een vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend.
19. [ Belanghebbende] baseert zijn standpunt dat [de Inspecteur] de waarde op een te hoog bedrag heeft vastgesteld op het door hem overgelegde taxatierapport. Aan dit rapport kent de rechtbank niet dat gewicht toe dat [belanghebbende] daaraan toekent. De daarin genoemde vergelijkingsobjecten zijn niet geschikt om als vergelijk te dienen. De rechtbank acht aannemelijk dat het object [G] te [Z] ten tijde van de verkoop in een mindere staat van onderhoud verkeerde en de twee andere objecten betreffen geen vrijstaande woningen maar twee‑onder‑een‑kapwoningen. Eén van die objecten is bovendien gesloopt na aankoop. Verder geeft het taxatierapport geen inzicht in de perceelgrootte en de inhoud van de vergelijkingsobjecten. Dit brengt mee dat [belanghebbende] de bepleite waarde van € 770.000 niet aannemelijk heeft gemaakt.
20. Nu geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank er in is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum schattenderwijs op € 795.000. Hierbij heeft de rechtbank de verkoop van de ’[H] tot uitgangspunt genomen en daarbij rekening gehouden met de slechtere kwaliteit en staat van onderhoud van de woning en met de omstandigheid dat zich in de woning een inpandige garage bevindt waaraan een lagere m3-prijs dient te worden toegekend.
21. Gelet op hetgeen hiervoor is overwegen, is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag te hoog zijn vastgesteld en beslist de rechtbank zoals hiervoor is vermeld.
(…).”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Het Hof acht de overwegingen van de rechtbank, waartoe behoort de constatering dat geen van beide partijen is geslaagd in het te leveren bewijs, juist en neemt deze over.
7.2.
Met betrekking tot de waarde van de woning is het Hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat (i) de inhoud van de garage niet bij de inhoud van de woning in aanmerking is genomen, en dat (ii) de grondoppervlakte van de woning beduidend kleiner is dan die van de vergelijkingspanden [I] en [H]. Op grond van het vorenoverwogene bepaalt het Hof de waarde van de woning op de waardepeildatum in goede justitie op € 770.000.

Proceskosten en griffierecht

8. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 111 (wegens € 17,92 reiskosten, € 59,95 kosten kadastrale kaart en € 32,75 kadasterkosten). Voorts dient belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 122 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de waardevaststelling van de woning betreft;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de waarde van de woning vast op € 770.000;
- vermindert de aanslag dienovereenkomstig;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten, aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 111;
- gelast de Inspecteur belanghebbende € 122 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, J.T. Sanders en P.J.J. Vonk, in tegenwoordigheid van de griffier N. El Allaoui. De beslissing is op 30 januari 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.