ECLI:NL:GHDHA:2015:2912

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
22-003078-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vormverzuim in vooronderzoek bij aanhouding verdachte met vuurwapen en vals geld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1958 op de Nederlandse Antillen en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 maanden voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en vals geld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten onrechte als verdachte is aangemerkt in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, wat heeft geleid tot een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Dit vormverzuim heeft invloed gehad op de ontvankelijkheid van het hoger beroep, waarbij het hof de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard voor zover het hoger beroep gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg.

De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en het in voorraad hebben van valse bankbiljetten. Het hof heeft de bewezenverklaring van deze feiten bevestigd, maar heeft ook rekening gehouden met het vormverzuim bij de strafmaat. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat heeft bijgedragen aan de ernst van de zaak. Het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 13 maanden opgelegd, met inachtneming van het vormverzuim, en heeft bepaald dat de tijd in voorarrest in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003078-15
Parketnummers: 09-842330-14 en 09-817617-15
Datum uitspraak: 19 oktober 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[de verdachte],

geboren te [plaats] (Nederlandse Antillen) op [datum] 1958,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer, te Zoetermeer.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 oktober 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het in de zaak met parketnummer 09-817617-15 onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-817617-15 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 09-842330-14 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 09-817617-15 onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
(in de zaak met parketnummer 09-842330-14:)hij op of omstreeks 19 juni 2014 te 's-Gravenhage een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
(in de zaak met parketnummer 09-817617-15:)1.
hij op of omstreeks 5 maart 2015 te 's-Gravenhage een of meer vuurwapens van categorie III, te weten een revolver met bijpassende munitie (6 patronen), voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
2.
hij op of omstreeks 5 maart 2015 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, opzettelijk drie, althans meerdere, bankbiljet(ten) van 500 euro, waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij dat/die ontving, bekend was, met het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, heeft ontvangen en/of in voorraad heeft gehad en/of vervoerd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-842330-14 en in de zaak met parketnummer 09-817617-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-842330-14 en in de zaak met parketnummer 09-817617-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(in de zaak met parketnummer 09-842330-14:)
hij op
of omstreeks19 juni 2014 te 's-Gravenhage een
of meerwapen
svan categorie III, te weten een vuurwapen
,voorhanden heeft gehad;
(in de zaak met parketnummer 09-817617-15:)
1.
hij op
of omstreeks5 maart 2015 te 's-Gravenhage een
of meervuurwapen
svan categorie III, te weten een revolver met bijpassende munitie (6 patronen), voorhanden heeft gehad en
/ofheeft gedragen;
2.
hij op
of omstreeks5 maart 2015 te 's-Gravenhage
, in elk geval in Nederland,opzettelijk drie
, althans meerdere,bankbiljet
(ten
)van 500 euro, waarvan de valsheid
of vervalsingdeverdachte, toen hij
dat/die ontving, bekend was, met het oogmerk om
dat/die als echt en onvervalst uit te geven
,of te doen uitgeven, heeft ontvangen en/ofin voorraad heeft gehad
en/of vervoerd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Rechtmatigheidsverweer
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw van de verdachte betoogd – zakelijk weergegeven - dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem in de zaak met parketnummer 09-842330-14 ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ten tijde van de aanhouding van de verdachte zodat de aanhouding onrechtmatig was en het daaruit verkregen bewijs (het vuurwapen) derhalve ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) dient te worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de raadsvrouw strafvermindering bepleit.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het proces-verbaal aanhouding d.d. 19 juni 2014 (met proces-verbaalnummer PL1500-2014121414-31) is op 19 juni 2014 een melding binnengekomen bij de meldkamer van de politie Den Haag dat er in het portiek aan de [adres 1] te Den Haag verdachte omstandigheden gaande waren. Op 18 juni 2014 heeft op de [straat] te Den Haag een schietpartij met dodelijke afloop plaatsgevonden. Een verdachte in die zaak was woonachtig dan wel verbleef op het moment van de melding op het adres aan de [adres 1] te Den Haag. Een opsporingsambtenaar is ter plaatse gegaan en zag twee mannen met een Antilliaans uiterlijk voor het portiek van perceel [huisnummer] staan. De opsporingsambtenaar riep deze mannen, onder wie zoals later is gebleken de verdachte, luidkeels aan te blijven staan, aan welk verzoek de mannen voldeden. De opsporingsambtenaar is langs de twee mannen gelopen en liep op de centrale toegangsdeur van het portiek af. Bij de portiekdeur aangekomen zag hij een Antilliaanse man vanaf de eerste woonlaag de trap aflopen. De opsporingsambtenaar hoorde via de dienstdoende wachtcommandant dat op last van de officier van justitie aanhouding was bevolen van alle drie de mannen. Hierop zijn de mannen, onder wie de verdachte, in verband met de schietpartij aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.
Het hof is van oordeel dat de voornoemde feiten en omstandigheden geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit opleveren, zodat de verdachte ten onrechte is aangemerkt als verdachte in de zin van artikel 27 Sv. Nu de verdachte desalniettemin is aangehouden in het vooronderzoek is het hof van oordeel dat er derhalve sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Het hof stelt vast dat het rechtsgevolg van een dergelijk vormverzuim niet uit de wet blijkt.
Indien sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet worden beoordeeld of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’, ‘de ernst van het verzuim’ en ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bewijsuitsluiting kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533).
Het hof overweegt gelet op het voorgaande dat artikel 27 Sv een wezenlijk belang dient in het strafproces. De burger die de status van verdachte krijgt kan worden blootgesteld aan een veelvoud van bevoegdheden van de opsporingsinstanties, welke bevoegdheden enkel kunnen worden aangewend als iemand als verdachte is aangemerkt. In de onderhavige zaak heeft het aanmerken van de verdachte als verdachte geleid tot de aanhouding van verdachte en het overbrengen van verdachte naar het politiebureau. Zodoende is de verdachte gedurende een beperkte periode van zijn vrijheid beroofd geweest op basis van de onterechte verdenking. Als gevolg van de fouillering na aankomst op het politiebureau is het vuurwapen aangetroffen. Naar de kern genomen betreft het vormverzuim het aanmerken van verdachte als verdachte en de onterechte aanhouding. De fouillering bij aankomst op het politiebureau is immers gebaseerd op art. 7 Politiewet 2012 juncto art. 20 Ambtsinstructie in het kader van een ordemaatregel (HR 12 oktober 2010, LJN HR:2010:BN4163) en levert derhalve strikt genomen als zodanig geen strafprocesrechtelijk vormverzuim op. Zonder de aanhouding was verdachte evenwel niet overgebracht naar het politiebureau en had geen fouillering plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat onder genoemde omstandigheden weliswaar een strafvorderlijk voorschrift is geschonden maar dat er geen sprake is van een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden. Het hof is derhalve van oordeel dat van bewijsuitsluiting geen sprake kan zijn, doch dat er bij het bepalen van de strafmaat rekening dient te worden gehouden met het voornoemde verzuim.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd – zakelijk weergegeven - dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 09-817617-15 onder 2 ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte op het moment dat hij de drie bankbiljetten van € 500,- ontving niet bekend was met de valsheid ervan.
Het hof overweegt in dit verband als volgt.
Blijkens het proces-verbaal aanhouding d.d. 5 maart 2015 (met proces-verbaalnummer PL 1500-2015070388-2; dossierpagina 08 e.v.) is de verdachte op 5 maart 2015 door een opsporingsambtenaar gevraagd naar zijn identiteitsbewijs. De opsporingsambtenaar zag hierop dat de verdachte zijn paspoort pakte en dat de verdachte geld, waaronder biljetten van € 500,-, uit het paspoort haalde. De opsporingsambtenaar vond de kleur van de biljetten van € 500,- er raar uitzien. Tijdens de insluitingsfouillering bleek de verdachte in het bezit te zijn van drie bankbiljetten van € 500,-. Uit nader onderzoek is gebleken dat deze bankbiljetten vals zijn (proces-verbaal forensisch technisch onderzoek aan verdachte bankbiljetten d.d. 6 maart 2015 met proces-verbaalnummer PL1500-2015070388-13; dossierpagina 23 e.v.).
Tijdens het politieverhoor van 7 maart 2015 heeft de verdachte verklaard dat hij geld opspaart en dat hij dat geld vervolgens eens in de zoveel tijd bij een grenswisselkantoor omwisselt in biljetten van € 500,-. De bankbiljetten heeft hij van verschillende grenswisselkantoren, te weten: de locaties Boekhorststraat, Stationsstraat en Hollands Spoor, ontvangen (proces-verbaalnummer PL1500-201507388-16; dossierpagina 38 e.v.).
Uit de Justitiële Documentatie van de verdachte d.d. 16 september 2015 blijkt dat de verdachte tweemaal eerder is vervolgd in verband met – kort gezegd – (ver)vals(t) geld.
Resumerend overweegt het hof dat de verdachte blijkens zijn eigen verklaring meermalen bankbiljetten van € 500,- in zijn bezit heeft gehad en dat hij tevens bekend is met het feit dat er (ver)vals(t) geld in omloop is. Voorts overweegt het hof dat het de voornoemde opsporingsambtenaar direct opviel, en zonder dat hij het geld in handen had, dat de bankbiljetten van € 500,- een rare kleur hadden. Het hof is gelet hierop van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte eveneens op de hoogte is geweest van de valsheid van de bankbiljetten van € 500,-, te meer nu de verdachte blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg de bankbiljetten bij ontvangst daarvan heeft gecontroleerd op echtheid.
Het hof is van oordeel dat hoogst onaannemelijk is dat de verdachte de valse bankbiljetten bij drie verschillende grenswisselkantoren zou hebben ontvangen.
Het hof acht derhalve wettig en voertuigen bewezen dat de verdachte bekend was met de valsheid van de bankbiljetten die bij hem zijn aangetroffen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-842330-14 en in de zaak met parketnummer 09-817617-15 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 09-817617-15 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven, in voorraad hebben.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is tweemaal aangehouden in het bezit van een vuurwapen met munitie. Dergelijk bezit verdient bestraffing, nu dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten of bij eigenrichting. Het hof overweegt hierbij in het bijzonder dat de verdachte blijkens een hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 september 2015 meerdere malen eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om wederom een vuurwapen met munitie in zijn bezit te hebben. Dit rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Voorts zijn bij de verdachte drie valse bankbiljetten van € 500,- aangetroffen, waarvan de valsheid hem bekend was. Door op deze wijze te handelen heeft hij ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen gelden ten aanzien van bankbiljetten.
Het hof heeft acht geslagen op het rapport van het Leger des Heils; Jeugdbescherming & Reclassering d.d. 18 mei 2015.
Bij de bepaling van een passende strafmaat heeft het hof voor de straftoemeting primair gekeken naar de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) d.d. 27 mei 2015 met betrekking tot het voorhanden hebben van een vuurwapen. Deze oriëntatiepunten hebben als doel vanuit het oogpunt van rechtseenheid een strafmaat te geven waarop de rechter zich kan oriënteren bij de oplegging van de straf. De voornoemde richtlijnen geven als oriëntatiepunt bij het voorhanden hebben van een vuurwapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. In strafverzwarende zin houdt het hof er rekening mee dat de vuurwapens in beide gevallen waren voorzien van munitie en dat de wapens in het openbaar werden gedragen.
Het hof is mede gelet op de richtlijnen van oordeel dat bij het voorhanden hebben van de vuurwapens onder de gegeven omstandigheden in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden past. Het hof is voorts van oordeel dat die onvoorwaardelijke gevangenisstraf vermeerderd dient te worden met 2 maanden, gelet op de herhaaldelijke recidive van de verdachte. Zodoende is het hof van oordeel dat ten aanzien van het voorhanden hebben van de vuurwapens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden een passende en geboden reactie vormt.
Ten aanzien van het in voorraad hebben van het valse geld acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en geboden.
Het hof is echter van oordeel dat - gelet op het in dit arrest vastgestelde vormverzuim - deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden dient te worden gematigd in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 209 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-817617-15 onder 3 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-842330-14 en in de zaak met parketnummer 09-817617-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-842330-14 en in de zaak met parketnummer 09-817617-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 09-842330-14 en in de zaak met parketnummer 09-817617-15 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
13 (dertien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels,
mr. Th.W.H.E. Schmitz en mr. T.L. Tan, in bijzijn van de griffier mr. A.D. Verhoeven.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 oktober 2015.