ECLI:NL:GHDHA:2015:2778

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
200.154.814/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van bewijs van betaling in civiele procedure tussen zelfstandige en opdrachtgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [geïntimeerde]. De zaak betreft de betaling van een factuur door [appellant] aan [geïntimeerde], die als zelfstandige werkzaamheden heeft verricht. [appellant] heeft een deel van de factuur per bank betaald, maar voegde daarbij de opmerking toe dat er een bedrag per kas was voldaan. Het hof oordeelt dat deze vermelding geen bewijs oplevert voor de betaling van het contante bedrag, omdat het afkomstig is van [appellant] zelf. Het hof bevestigt dat de bewijslast voor de betaling bij [appellant] ligt en dat de verklaringen van getuigen niet voldoende zijn om aan te tonen dat het bedrag daadwerkelijk is betaald. Het hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis en bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.154.814/01
Zaaknummer rechtbank : 2118717 \ CV EXPL 13-3638

arrest van 13 oktober 2015

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.J. de Jong te Leiden,
tegen

[geïntimeerde] h.o.d.n. Loonbedrijf Boys,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A. Schippers te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 21 augustus 2014 is [appellant] in hoger beroep gekomen van door de rechtbank Den Haag team kanton, locatie Leiden (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnissen van 4 december 2013 (hierna: tussenvonnis) en 21 mei 2014 (hierna: het eindvonnis). Bij arrest van 23 september 2014 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Van de comparitie is proces verbaal gemaakt.
Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met een productie heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd ter fine van arrest.

Beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Geen grieven zijn gericht tegen het tussenvonnis. In zoverre dient [appellant] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2.
De door de rechtbank in het tussenvonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
2.3.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
[geïntimeerde] heeft als zelfstandige zonder personeel, in opdracht en voor rekening van [appellant] , in week 17 tot en met 21 van 2012 werkzaamheden verricht. [geïntimeerde] heeft de verrichte werkzaamheden middels drie facturen bij [appellant] in rekening gebracht. [appellant] heeft de laatste twee facturen volledig betaald. Van de eerste factuur van € 1.906,38 heeft [appellant] per bank € 106,38 overgemaakt met daarbij de vermelding ‘per kas voldaan 1800 euro’.
2.4.
In deze procedure heeft [geïntimeerde] betaling van € 1.800 gevorderd, met rente en kosten. De kantonrechter heeft [appellant] bij verstekvonnis van 8 mei 2013 veroordeeld tot betaling hiervan. Tegen dit vonnis is [appellant] in verzet gekomen. In de verzetprocedure heeft de kantonrechter, na getuigenbewijs, het verstekvonnis bekrachtigd.
2.5.
In hoger beroep is kern van de grieven I tot en met IV dat de kantonrechter het door [appellant] geleverde bewijs dat hij € 1.800 aan [geïntimeerde] heeft betaald niet juist heeft gewaardeerd. Het hof begrijpt dat [appellant] het hof vraagt het bewijs opnieuw te waarderen.
2.6.
[geïntimeerde] heeft de gestelde betaling betwist. De bewijslast voor de betaling rust daarmee op [appellant] , die ook bewijs heeft aangeboden. Terecht – en daartegen is ook geen grief gericht – heeft de kantonrechter hem daarom tot dat bewijs toegelaten.
2.7.
Met betrekking tot het bewijs stelt [appellant] in hoger beroep allereerst dat de kantonrechter had moeten meewegen dat hij bij de betaling per bank van de onder 2.3. genoemde € 106,38 heeft vermeld ‘per kas voldaan 1800 euro’. Deze vermelding levert echter geen bewijs op van de betaling nu deze door [appellant] zelf is gedaan. Voorts heeft [geïntimeerde] daarna een aanmaning verzonden, waaruit [appellant] redelijkerwijs niets anders heeft kunnen opmaken dan dat [geïntimeerde] geen betaling had ontvangen en die wel wenste. Ook als [geïntimeerde] niet zou hebben gereageerd op deze vermelding of als [geïntimeerde] deze aanmaning wat de laatste twee facturen betreft, ten onrechte heeft verzonden omdat die wel voldaan waren, kan dat niet bijdragen tot het bewijs dat de thans gevorderde € 1.800 ook zijn voldaan. De e-mail van 13 november 2012 en de nadere specificatie van de gestelde betaling bij brief van 6 mei 2013 van [appellant] (productie 1 bij memorie van grieven) – zo deze brief al is aangekomen, [geïntimeerde] betwist de ontvangst hiervan – kunnen evenmin dienen als bewijs van betaling, nu deze van [appellant] zelf afkomstig zijn.
2.8.
Terecht heeft de kantonrechter dan ook geoordeeld – en ook het hof maakt dit oordeel tot het zijne – dat het bewijs dat [appellant] € 1.800 contant aan [geïntimeerde] heeft voldaan slechts bestaat uit de verklaring van [betrokkene] en de partijverklaring van [appellant] . Voorts heeft de kantonrechter terecht geoordeeld – en ook dit oordeel maakt het hof tot het zijne – dat voor de betalingen van € 150 en € 50 alleen de partijverklaring van [appellant] voorligt.
2.9.
In hoger beroep heeft [appellant] voorts gesteld dat de verklaring van [betrokkene] door het hof zwaarder dient te worden gewogen dan de kantonrechter heeft gedaan bij de beoordeling van de vraag of [appellant] € 1.600 contant heeft voldaan. Deze stelling wordt verworpen. [betrokkene] heeft als getuige verklaard dat hij er niet bij is geweest toen [geïntimeerde] geld aan [appellant] (hof: [appellant] ) vroeg. Hij heeft voorts verklaard dat [geïntimeerde] tegen hem heeft verteld dat hij contant geld van [appellant] (hof: [appellant] ) heeft gekregen en dat [geïntimeerde] niet zei welk bedrag hij van [appellant] (hof: [appellant] ) had ontvangen.
Terecht heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze verklaring in combinatie met de verklaring van [appellant] onvoldoende bewijs is voor betaling van € 1.600 door [appellant] aan [geïntimeerde] . De getuige heeft immers de betaling niet gezien en evenmin weet hij te verklaren om welk bedrag het ging. Dat [geïntimeerde] verschillende verklaringen heeft afgelegd over de auto waarmee voor € 50 getankt was, is voor de betwisting van de ontvangst van het bedrag niet relevant.
Het overleggen van een jaarkalender (productie 5 bij memorie van grieven) kan evenmin tot het bewijs bijdragen.
2.10.
Het hof voegt hier nog aan toe dat met betrekking tot de verklaringen van Islet en [appellant] geldt dat zij beiden hebben verklaard dat de achtergrond van de contante betaling door [appellant] was dat (i) [geïntimeerde] in geldnood verkeerde. Islet heeft als getuige verklaard dat (ii) dat was omdat [geïntimeerde] nog huur moest betalen en (iii) [geïntimeerde] problemen bij de bank had en als er geld op zijn bankrekening terecht kwam dat het dan direct werd ingehouden. [appellant] heeft als getuige verklaard dat (iv) [geïntimeerde] hem had gezegd dat hij de betaling niet meer op zijn rekening moest overmaken, want hij had problemen bij de bank. Bij dagvaarding in oppositie heeft [appellant] gesteld dat [geïntimeerde] moeilijk zat met zijn geld omdat de bank beslag zou hebben gelegd op zijn rekening waardoor alle rekeningen die betaald zouden worden rechtstreeks onder het beslag zouden vallen. Het hof begrijpt hieruit dat de bancaire problemen van [geïntimeerde] waar Islet en [appellant] aan refereren met beslag hebben te maken.
[geïntimeerde] heeft deze omstandigheden niet alleen betwist, maar ook met bescheiden (bank afschriften) aangetoond dat hij (i) zijn huur per bank heeft betaald uit het saldo van zijn rekening en (ii) geen sprake was van beslag op zijn rekening of andere problemen met de bank (het betalingsverkeer vertoont een normaal beeld). Nu de verklaringen op deze essentiële punten met bancaire bescheiden zijn ontzenuwd, zijn ze ook overigens onvoldoende geloofwaardig.
2.11.
In hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat [betrokkene] aanvullend gehoord zou moeten worden omdat [betrokkene] thans zou kunnen verklaren dat [geïntimeerde] hem verteld heeft dat [appellant] hem de in de weken 17 en 18 van 2012 verrichte werkzaamheden volledig heeft betaald. Het hof ziet hiervoor echter – gelet op het bezwaar van [geïntimeerde] – geen gronden. Allereerst omdat het gesprek tussen [betrokkene] en [geïntimeerde] onvoldoende is gespecificeerd gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] . Voorts kan het hof niet inzien waarom [betrokkene] dit niet tegenover de kantonrechter heeft verklaard. Uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor blijkt duidelijk dat de kantonrechter naar het bedrag dat [geïntimeerde] van [appellant] had ontvangen heeft gevraagd. Ook als [betrokkene] niet precies had geweten om welk bedrag het ging, maar wel wist dat dit volledige betaling van de werkzaamheden in week 17 en 18 betrof, had het voor de hand gelegen dat hij tenminste dit bij de kantonrechter zou hebben verklaard. Bovendien blijkt – zou [betrokkene] verklaren zoals [appellant] thans stelt – nog steeds niet om welk bedrag het gaat.
2.12.
In de toelichting op grief IV stelt [appellant] nog dat op [geïntimeerde] de bewijslast rust dat hij reed in de auto van [appellant] omdat [geïntimeerde] heeft erkend dat € 50 aan brandstof is betaald voor de auto waarin hij, [geïntimeerde] , reed – zij het dat dit de auto was van [appellant] . Ook deze stelling wordt verworpen. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] niets te vorderen heeft omdat hij, [appellant] , het volledige bedrag heeft betaald. De bewijslast hiervoor, ook als dit betreft het betalen van benzine voor de auto van [geïntimeerde] , rust volledig op [appellant] .
2.13.
De grieven I tot en met IV falen. Grief V heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen bespreking meer. Het bestreden eindvonnis zal worden bekrachtigd. Op de gronden zoals hiervoor vermeld wordt het bewijsaanbod van [appellant] verworpen.
[appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof;
  • verklaart [appellant] niet ontvankelijk in het hoger beroep tegen het vonnis van 4 december 2013
  • bekrachtigt het vonnis van 21 mei 2014;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 308 aan verschotten en € 632 aan salaris voor de advocaat;
  • verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, E.J. van Sandick en C.J.J.C. van Nispen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2015 in aanwezigheid van de griffier.