Uitspraak: 2 september 2015
Zaaknummer : 200.166.007/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-7046
Zaaknummer rechtbank : C/10/431850
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.J.J. van Dam-Lolkema te Rotterdam,
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. Wagner te Barendrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 6 maart 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 december 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 13 april 2015 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 22 mei 2015 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 23 maart 2015 een brief van 20 maart 2015 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 25 juni 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 8 juli 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- mr. W.H. Benard, waarnemend voor mr. G.J.J. van Dam-Lolkema, namens de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de heer M.A. Vissers, tolk in de Spaanse taal.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2013, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), voor wat betreft de na 11 december 2014 te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 351,- per maand. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie.
2. De man verzoekt het hof – na wijziging van zijn verzoek ter terechtzitting – de bestreden beschikking ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te vernietigen en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vast te stellen die het hof in goede justitie juist acht. Kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dit toelaat, de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, althans dit hoger beroep ongegrond te verklaren, althans af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
4. In het incidentele hoger beroep verzoekt de vrouw het hof, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dit toelaat, de bestreden beschikking te vernietigen op het onderdeel dat de draagkracht van de man gelijkelijk verdeeld dient te worden over de minderjarige en de jongmeerderjarige zoon van de man, alsmede te vernietigen op dat punt in de beschikking dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige € 351,- per maand bedraagt, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat deze bijdrage € 375,- per maand bedraagt, althans (subsidiair) te bepalen dat deze bijdrage met ingang van 21 februari 2016 (het moment waarop de jongmeerderjarige 21 jaar wordt) € 375,- bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke indexering vanaf 1 januari 2016. Kosten rechtens.
5. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde incidentele beroep, althans het incidentele beroep ongegrond te verklaren, althans af te wijzen.
6. De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 1 juli 2013 staat tussen partijen niet ter discussie. Het hof zal derhalve ook van deze datum uitgaan.
7. De man is van mening dat de behoefte van de minderjarige – rekening houdend met het feit dat partijen nooit hebben samengewoond, zijn netto besteedbaar inkomen (hierna ook: NBI) van € 2.561,- per maand en een NBI van de vrouw op bijstandsniveau – dient te worden vastgesteld op € 237,50 per maand. Hierop dient het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget in mindering te worden gebracht, aldus de man.
8. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de behoefte van de minderjarige € 427,50 per maand bedraagt. Volgens de vrouw dient bij de bepaling van de behoefte naar het netto besteedbaar gezinsinkomen rond de geboorte van de minderjarige (26 augustus 2012) te worden gekeken. Zij houdt aan de zijde van de man rekening met een basisloon van € 4.430,- netto per maand en aan haar zijde met een inkomen tot € 1.250,-. De vrouw betwist dat het kindgebonden budget in mindering strekt op de behoefte van de minderjarige.
9. Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat zij nooit hebben samengeleefd. Op basis van de aanbevelingen van de expertgroep Alimentatienormen wordt de behoefte van een kind waarvan de ouders nooit in gezinsverband hebben samengeleefd, aldus bepaald, dat het gemiddelde wordt genomen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder (inclusief het voor het betreffende kind ontvangen kindgebonden budget) en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder (inclusief het voor het betreffende kind ontvangen kindgebonden budget). De inkomens van de ouders worden dus niet eerst bij elkaar opgeteld. Het aldus gevonden eigen aandeel kan worden vermeerderd met de netto kosten van kinderopvang, dus na aftrek kinderopvangtoeslag en tegemoetkoming in die kosten door een werkgever, en wordt verminderd met het voor het kind te ontvangen kindgebonden budget.
Behoefte op basis van het inkomen van de man
10. Het hof zal bij de berekening van de behoefte van de minderjarige aan de zijde van de man uitgaan van een inkomen van € 51.676,- per jaar (inclusief vakantiegeld), nu de man ten tijde van het feitelijk uiteengaan van partijen (eind 2012) in de ziektewet zat. Voorts houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Het hof hanteert daarbij de tarieven van 2012-2. Dit leidt tot een NBI van de man van € 2.935,- per maand.
11. Op basis van bovenstaande gegevens en rekening houdend met vier kinderbijslagpunten, becijfert het hof het eigen aandeel in de kosten van de minderjarige aan de hand van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2012 op € 419,- per maand aan de zijde van de man.
Behoefte op basis van het inkomen van de vrouw
12. Het hof zal bij de berekening van de behoefte van de minderjarige aan de zijde van de vrouw uitgaan van een inkomen van de vrouw van € 13.223,- (inclusief vakantiegeld) per jaar, hetgeen blijkt uit de door de vrouw in eerste aanleg overgelegde jaaropgaven over 2012 (WW-uitkering en WWB-uitkering). Voorts houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting, de alleenstaande ouderkorting en een kindgebonden budget van € 84,- per maand. Dit leidt tot een NBI van de vrouw van € 1.121,- per maand.
13. Gelet op het voorgaande, daarbij in aanmerking nemend het ten aanzien van de minderjarige toepasselijk zijnde aantal kinderbijslagpunten van 4, levert dat een eigen aandeel in de kosten van de minderjarige op van € 117,- per maand aan de zijde van de vrouw.
14. Het gevonden resultaat van het eigen aandeel in de kosten van de minderjarige zal het hof conform de aanbevelingen van de werkgroep Alimentatienormen middelen. Dit levert een eigen aandeel van de ouders gezamenlijk in de kosten van de minderjarige op van € 268,- per maand. Op deze behoefte strekt in mindering het kindgebonden budget waarop de vrouw aanspraak kon maken na het uiteengaan van partijen, te weten een bedrag van € 75,- per maand (het ontvangen kindgebonden budget in 2013 van € 1.789,- gedeeld door de twee minderjarige kinderen van de vrouw). Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige bedraagt derhalve € 193,- per maand.
15. Het hof zal bij de vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige uitgaan van de volgende perioden:
- de periode van 1 juli 2013 tot 1 januari 2015;
- de periode van 1 januari 2015 tot 1 februari 2015;
- de periode vanaf 1 februari 2015.
16. Het hof ziet, gelet op het inkomen van de vrouw op bijstandsniveau, voor alle perioden geen aanleiding om rekening te houden met een minimale draagkracht van € 25,- per maand. Onder deze omstandigheden acht het hof de vaststelling van een minimale bijdrage in strijd met de wettelijke maatstaven. De kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige komen derhalve volledig ten laste van de man voor zover zijn draagkracht dat toelaat.
Periode van 1 juli 2013 tot 1 januari 2015
17. Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de man in deze periode uit van een inkomen van een inkomen van € 51.676,- per jaar (inclusief vakantiegeld), alsmede de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Het hof hanteert daarbij de tarieven van 2013-2. Dit leidt tot een NBI van de man van € 2.851,- per maand.
18. Aan de hand van de in de draagkrachttabel 2013 genoemde formule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 850)] berekent het hof de draagkracht van de man op € 802,- per maand. Nu de man ook onderhoudsplichtig is voor zijn zoon Jimmy (zijn kind uit een andere relatie), maar hij geen concrete gegevens over de behoefte van de minderjarige of gegevens over de andere onderhoudsplichtige ouder (de moeder) heeft overgelegd, acht het hof het redelijk om de draagkracht van de man gelijkelijk verdelen over de minderjarige en Jimmy. Dit betekent dat de man voor de minderjarige een draagkracht heeft van € 401,- per maand.
19. Nu de draagkracht van de man de behoefte van de minderjarige overstijgt, zal het hof de kinderalimentatie in de periode van 1 juni 2013 tot 1 februari 2015 vaststellen op een bedrag van € 193,- per maand. Het hof zal voor deze periode geen rekening houden met het fiscaal voordeel, nu de man daar thans geen aanspraak meer op kan maken.
Periode vanaf 1 januari 2015
20. De man voert aan dat vanaf 1 januari 2015 zowel het kindgebonden budget als de alleenstaande-ouderkop in mindering dienen te worden gebracht op de behoefte van de minderjarige.
21. De vrouw heeft zich ter zitting van het hof gerefereerd aan het oordeel van het hof.
22. Het hof volgt in deze zaak de aanbevelingen ten aanzien van het kindgebonden budget en de alleenstaande-ouderkop van de Expertgroep alimentatie - een expertgroep waarvan leden van de rechterlijke macht van alle rechtbanken en gerechtshoven deel uitmaken, hierna: de Expertgroep - zoals die gelden per 1 januari 2015. Het hof hecht er daarbij echter aan het volgende op te merken. Vanaf 1 januari 2013 beveelt de Expertgroep aan het kindgebonden budget in mindering te brengen op het zogenaamde 'Eigen Aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen'. Met de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van de Wet hervorming kindregelingen wordt het kindgebonden budget – in de daarvoor in aanmerking komende gevallen - verhoogd met de zogeheten 'alleenstaande ouderkop'. In november 2014 heeft de Expertgroep ten aanzien van dit aldus verhoogde kindgebonden budget de aanbeveling gedaan om de per 1 januari 2013 ingezette lijn te continueren en dus ook de 'alleenstaande ouderkop' op het eigen aandeel in mindering te brengen. Het hof is bekend met de lopende discussie naar aanleiding van laatstgenoemde aanbeveling. In die discussie wordt bepleit de aanbeveling ter zake van de behoeftevaststelling niet te volgen. Als minst vergaande variant wordt geopperd om in alle gevallen (als de onderhavige) de alleenstaande ouderkop niet (meer) in mindering te brengen op de behoefte van minderjarige kinderen, maar te beschouwen als inkomen aan de zijde van de onderhoudsgerechtigde in het kader van de draagkrachtvergelijking om te bepalen welke ouder hoeveel moet bijdragen aan de kosten van de kinderen. Die benadering wordt ingegeven door de gedachte dat toepassing van de aanbeveling in strijd kan zijn met het wettelijk uitgangspunt dat de ouders naar draagkracht bijdragen in de behoefte van hun kind(eren). Het hof heeft besloten vooralsnog de aanbeveling te volgen totdat de Hoge Raad de prejudiciële vragen die het hof hierover heeft gesteld, heeft beantwoord. Bij het maken van die keuze is door het hof als appelrechter doorslaggevende betekenis toegekend aan de rechtseenheid en de rechtszekerheid.
23. Aldus wordt op de behoefte van de minderjarige in mindering gebracht het kindgebonden budget van € 213,- (een kindgebonden budget van € 5.117,- per jaar gedeeld door twee minderjarige kinderen), zoals blijkt uit door de vrouw overgelegde de voorschotbeschikking 2015, zodat een behoefte resteert van € 60,- (de naar 2015 geïndexeerde behoefte van € 273,- minus € 213,-) per maand.
Periode van 1 januari 2015 tot 1 februari 2015
24. Nu de draagkracht van de man in deze periode ten opzichte van de vorige periode niet is gewijzigd en de (lagere) behoefte van de minderjarige van € 60,- zijn draagkracht niet overstijgt, zal het hof de kinderalimentatie in de periode van 1 januari 2015 tot 1 februari 2015 vaststellen op € 60,- per maand. Het hof zal geen rekening houden met het fiscaal voordeel, aangezien dit met ingang van 1 januari 2015 is komen vervallen.
Draagkracht van de man vanaf 1 februari 2015
25. Tussen partijen is niet in geschil dat de man met ingang van 1 februari 2015 een WW-uitkering van € 2.529,20 bruto per vier weken ontvangt, die wordt vermeerderd met een vakantietoeslag van 8%. Dit komt neer op een inkomen van € 32.877,- per jaar. Daarnaast is gebleken dat de man bij de beëindiging van zijn dienstverband bij Weteq een ontslagvergoeding van € 35.000,- bruto heeft verkregen. Naar het oordeel van het hof wordt de man geacht deze ontslagvergoeding aan te wenden om zijn WW-uitkering aan te vullen tot het niveau van zijn vroegere inkomen bij Weteq. Gelet op de hoogte van de ontslagvergoeding, die netto ongeveer € 19.300,- bedraagt, is het hof van oordeel dat de man in staat is om zijn WW-uitkering nog geruime tijd aan te vullen tot het oude niveau van € 51.672,- per jaar (inclusief vakantiegeld). Op basis van dit jaarinkomen, de algemene heffingskorting en de tarieven 2015-1, berekent het hof het NBI van de man op € 2.710,- per maand.
26. Aan de hand van de in de draagkrachttabel 2015 genoemde formule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 875)] berekent het hof de draagkracht van de man afgerond op € 716,- per maand, die nog verdeeld wordt over de minderjarige en Jimmy. Dit betekent dat de man voor de minderjarige een draagkracht heeft van € 358,- per maand.
27. Nu de draagkracht van de man de behoefte van de minderjarige ook in deze periode overstijgt, zal het hof de kinderalimentatie in de periode vanaf 1 februari 2015 vaststellen op € 60,- per maand. Dat de partner van de man met ingang van 1 april 2015 geen aanspraak meer kan maken op een WW-uitkering, waardoor de man alle lasten van hem en zijn partner moet voldoen, leidt niet tot een ander oordeel. Ook indien het draagkrachtloos inkomen van de man zou worden verhoogd met de helft van de bijstandsnorm voor een echtpaar/ongehuwd samenwonenden, zijnde € 668,- per maand, heeft de man nog voldoende draagkracht om voornoemde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te voldoen.
28. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft geen bespreking, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
29. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang 1 juli 2013 tot 1 februari 2015 vaststellen op € 193,- per maand en met ingang van 1 januari 2015 op € 60,- per maand. Deze kinderalimentatie is in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat door de man nimmer enige bijdrage heeft voldaan naar aanleiding van de bestreden beschikking, behoeft het hof niet te onderzoeken of van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij het teveel betaalde aan de man terugbetaalt.
30. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
31. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juli 2013 op € 193,- per maand en met ingang van 1 januari 2015 op € 60,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Van Kempen, Stollenwerck bijgestaan door
mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2015.