ECLI:NL:GHDHA:2015:2608

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
25 september 2015
Zaaknummer
09-818564-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep beschikking verlenging gevangenhouding van een jeugdige verdachte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin een bevel tot verlenging van de gevangenhouding van een jeugdige verdachte werd gegeven. De verdachte had op 10 augustus 2015 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 4 augustus 2015, waarin zijn gevangenhouding voor een termijn van 60 dagen werd verlengd. Het hof heeft de zaak behandeld op 24 september 2015, waarbij de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouwe, zijn gehoord.

Het hof overweegt dat volgens artikel 493, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een bevel tot gevangenhouding niet langer dan 30 dagen kan duren, tenzij de verdachte is gehoord. Echter, het hof stelt vast dat deze bepaling niet van toepassing is op de verlenging van de gevangenhouding van een jeugdige verdachte. De wetgever heeft in de wetsgeschiedenis aangegeven dat voor verlengingen van de gevangenhouding geen specifieke regeling bestaat. Dit betekent dat het hof van oordeel is dat het bevel tot verlenging van de gevangenhouding voor 60 dagen niet onrechtmatig is, ook al is de verdachte niet door de rechtbank gehoord.

Het hof wijst erop dat de verdachte bij de eerdere raadkamerbehandeling op 8 juli 2015 wel aanwezig was en gehoord is. Bij de daaropvolgende behandeling op 4 augustus 2015 had de verdachte in overleg met zijn raadsvrouw een afstandsverklaring getekend, waardoor hij afstand deed van zijn recht om gehoord te worden. Het hof concludeert dat de bestreden beschikking van de rechtbank, waarbij de gevangenhouding werd verlengd, rechtmatig is en bevestigt deze beschikking. Het verzoek tot ambtshalve schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen.

Uitspraak

RAADKAMER
Gezien de akte van de griffier van de rechtbank Den Haag van 10 augustus 2015 waarbij door
[NAAM VERDACHTE]
geboren op datum te plaats
thans verblijvende in [naam inrichting]
hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking d.d. 4 augustus 2015 van de rechtbank Den Haag houdende bevel tot verlenging gevangenhouding.
Gezien de beschikking waarvan beroep.
Gehoord de advocaat-generaal en ook gehoord de verdachte, bijgestaan door diens raadsvrouwe mr. Braanker.
Gelet op het verzoek tot ambtshalve schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het hof oordeelt als volgt:
In de eerste twee leden van artikel 488 Sv wordt geregeld dat behoudens de in die titel (Boek IV, titel II, afdeling 1) gepresenteerde uitzonderingen, de gewone strafvorderljke bepalingen ook van toepassing zijn voor minderjarige verdachten. Uit artikel 488 jo. Artikel 66, eerste lid Sv, volgt dan ook dat aan een jeugdige verdachte een gevangenhouding van 90 dagen opgelegd kan worden. Als in voornoemde titel bepaalde uitzondering wordt in artikel 493, vierde lid, Sv bepaald dat een bevel tot gevangenhouding of gevangenneming een termijn van dertig dagen niet te boven kan gaan indien de rechtbank de verdachte niet heeft gehoord. Deze laatste bepaling houdt slechts in dat een minderjarige verdachte die bij de eerste raadkamer niet ter zitting is verschenen en dus niet is gehoord om die reden een gevangenhouding van maximaal 30 dagen kan worden opgelegd, maar dit geldt naar oordeel van het hof niet voor daarop volgende beslissingen tot verlenging van de gevangenhouding. Dit oordeel vindt steun in het feit dat in artikel 493, vierde lid Sv gesproken wordt over bevel tot “gevangenhouding”, waar in andere artikelen expliciet gesproken wordt over een bevel tot “verlenging der gevangenhouding”. De wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in de kamerstukken 29253 nr. 13., bevestigt deze uitleg. Daarin wordt immers met evenzo veel woorden door de minister van justitie, J.P.H. Donner gezegd dat voor verlengingen van het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming ten aanzien van een minderjarige verdachte, (het voorgestelde) artikel 493, 4e lid Sv geen regeling geeft, Artikel 66, derde lid, Sv, voorzover daarin wordt aangegeven dat de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld op de vordering tot verlenging te worden gehoord, is derhalve ook van toepassing bij de minderjarige verdachte, aldus de minister destijds bij zijn toelichting op het voorgestelde artikel 493, vierde lid Sv.
Het hof is derhalve van oordeel dat het geven van een bevel verlenging gevangenhouding voor de duur van 60 dagen aan een jeugdige verdachte die niet door de rechtbank is gehoord niet onrechtmatig is.
Voorts wordt in deze zaak in het bijzonder nog het volgende opgemerkt.
Blijkens het proces-verhaal van de raadkamerbehandeling van 8 juli 2015 inzake de vordering van de officier van Justitie tot het geven van een bevel tot gevangenhouding voor de duur van 30 dagen tegen verdachte was verdachte in persoon aanwezig en is hij ook gehoord. Blijkens het proces-verbaal van de daarop gevolgde raadkamerbehandeling van 4 augustus 2015
inzake de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de gevangenhouding had verdachte voor die zitting in overleg met zijn raadsvrouw een afstandsverklaring getekend.
De raadsvrouw heeft blijkens het proces-verbaal van die raadkamerbehandeling namens verdachte het woord ter verdediging gevoerd en heeft geen opmerkingen gemaakt over het gegeven dat de officier van justitie - ook blijkens het proces-verbaal - toewijzing van zijn vordering heeft gevorderd voor de duur van 60 dagen. Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking van de rechtbank d.d. 4 augustus 2015 waarbij de geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding van verdachte is verlengd voor een termijn van 60 dagen zonder dat de verdachte is gehoord niet onrechtmatig is, zodat het verzoek tot vernietiging van deze beschikking op de gronden zoals door de verdediging is bepleit dient te worden afgewezen.
Overwegende voorts dat het hof zich verenigt met de bestreden beschikking en de gronden, waarop deze berust.
Overwegende, dat het hof geen termen aanwezig acht de voorlopige hechtenis ambtshalve te schorsen.
Beschikkende:
Bevestigt de beschikking waarvan beroep.
Wijst af het verzoek tot ambtshalve schorsing van de voorlopige hechtenis
Aldus gedaan op 24 september 2015
door mr. R.C.A. Duindam, voorzitter,
mr. H. van den Heuvel en mr. H.A. Marquart Scholtz, raadsheren,
in tegenwoordigheid van E. Looye - van Tol, griffier,
en door de voorzitter en griffier ondertekend.