2.4.In hoger beroep stelt [appellante] dat na aftrek van de kosten die Jiheng stelt te hebben gemaakt ten bedrage van 415.950 RMB van de verkoopprijs van 700.000 RMB een bedrag resteerde van 284.050 RMB, zodat, begrijpt het hof ook gelet op het gestelde in punt 29 ID, geen winst resteerde omdat de (niet in voormelde kosten begrepen) inkoopkosten van de wijn (€ 34.169,42) hoger waren, zodat Jiheng geen recht had op het door hem ten onrechte ingehouden bedrag van 273.000 RMB/€ 34.169,42 aan winstvergoeding, van welk bedrag aan [appellante] de helft (€ 17.084,81) toekomt (vergelijk punt 5.2.7 MvG, alsmede punt 4.2.8 MvG, waarin [appellante] kennelijk geen rekening houdt met het reeds door Jiheng uitbetaalde bedrag van 11.050 RMB/€ 1.306 en een iets andere koers hanteert).
3. [geïntimeerde] heeft het primair gevorderde bestreden met de stelling dat [haar echtgenoot] (al dan niet namens [appellante] ) heeft ingestemd met Overeenkomst B. Het aan de subsidiaire vordering ten grondslag liggende verwijt dat zij bij de uitvoering van Overeenkomst B tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellante] , heeft zij bestreden. Zij betwist dat zij niet in overeenstemming met het in Overeenkomst B bepaalde heeft afgerekend.
Het oordeel van de rechtbank en de grieven daartegen
4. De rechtbank heeft het gevorderde afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding. Zij heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat [appellante] heeft ingestemd met Overeenkomst B en daarom gebonden is aan het daarin bepaalde en dat zij het verweer van [geïntimeerde] dat Jiheng is uitbetaald overeenkomstig de bepalingen van Overeenkomst B, die gelden in geval van opzegging, onweersproken heeft gelaten.
5. Grief I richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] heeft ingestemd met Overeenkomst B. Grief II richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat (niet betwist is dat) [geïntimeerde] Jiheng heeft uitbetaald overeenkomstig het bepaalde in Overeenkomst B. Grief III richt zich, zonder nadere toelichting, tegen afwijzing van het gevorderde en de veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Ontvankelijkheid van [appellante]
6. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, het door de rechtbank verworpen, verweer gevoerd dat [appellante] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, omdat niet [appellante] , maar [haar echtgenoot] zijn contractspartij bij Overeenkomst A zou zijn. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat dit verweer verworpen dient te worden op grond van de daarvoor door de rechtbank gegeven motivering.
De primaire vordering/ gebondenheid [appellante] aan Overeenkomst B?
7. [appellante] heeft de stelling van [geïntimeerde] dat zij heeft ingestemd met het in Overeenkomst B bepaalde betwist.
In aanmerking nemende dat tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (gemotiveerd) betwist vaststaat:
- dat [appellante] de wijn heeft laten verschepen naar Jiheng en Jiheng door [appellante] werd gebruikt als adres van de wijn in China;
- dat er diverse malen contact is geweest tussen [haar echtgenoot] (namens [appellante] ) en Jiheng;
- dat [appellante] interesse had in samenwerking met Jiheng voor de verkoop van de wijn;
- dat diverse concepten van Overeenkomst B aan [appellante] zijn voorgelegd;
- dat [haar echtgenoot] (namens [appellante] ) diverse wijzigingen heeft voorgesteld in de concepten van overeenkomst B, die vervolgens zijn doorgevoerd;
- dat [appellante] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het bepaalde in (concepten van) Overeenkomst B over te maken kosten in Clause Two en het aan Jiheng toekomende percentage van de winst in Clause Four;
- dat [appellante] blijkens de een mail aan [geïntimeerde] van 15 juni 2011 (productie 28 CvA) op de hoogte was van de op 26 mei 2011 tussen [geïntimeerde] en Jiheng getekende Overeenkomst B en daartegen toen en in de maanden daarna geen bezwaar heeft gemaakt (dat gebeurde pas voor het eerst in de brief van zijn advocaat van 4 oktober 2011 (productie 5 ID)), maar integendeel heeft aangedrongen op het opnieuw tekenen daarvan in haar mail van 15 juni 2011 aan [geïntimeerde] :
gaat het hof ervan uit dat [appellante] heeft ingestemd met het in Overeenkomst B bepaalde, althans [geïntimeerde] gerechtvaardigd heeft vertrouwd dat dat het geval was. Aan de betwisting van [appellante] gaat het hof als onvoldoende relevant en concreet voorbij. [appellante] stelt immers concreet slechts dat zij geen machtigingsdocument, als bedoeld in artikel II.3.2 van Overeenkomst A, heeft getekend en dat zij op 15 juni 2011 enkele uren na haar voormelde mail van die dag telefonisch aan [geïntimeerde] een aantal wijzigingen heeft voorgesteld en heeft laten weten dat zij na doorvoering daarvan het machtigingsdocument zou doen toekomen. De omstandigheid dat zij geen machtigingsdocument heeft getekend kan aan de conclusie dat zij heeft ingestemd onvoldoende afdoen, nu het partijen vrij stond gezamenlijk af te zien van dat vereiste. Dat partijen tekening van een machtigingsdocument niet nodig vonden valt te meer af te leiden uit de – door [geïntimeerde] onbetwist gestelde – omstandigheid dat zij nooit een model voor een machtigingsdocument (die als bijlage 2 bij Overeenkomst A had moeten worden gevoegd) hebben opgemaakt. De door [geïntimeerde] betwiste stelling van [appellante] dat zij enkele uren na haar mail van 15 juni 2011, waarin zij nota bene op het opnieuw tekenen van Overeenkomst A aandrong, nog wijzigingen voorstelde, kan – ook als deze stelling juist zou zijn – aan de
voormeld oordeel evenmin (voldoende) afdoen. Op dat moment was [appellante] immers reeds gebonden aan het bepaalde in Overeenkomst B en daarop kon zij niet eenzijdig terugkomen.
8. Het bovenstaande brengt mee dat grief I faalt en de primaire vordering dient te worden afgewezen.
De subsidiaire vordering: Is [geïntimeerde] zijn verplichtingen nagekomen bij de financiële afhandeling van de verkoop op basis van Overeenkomst B?
9. Het bovenstaande brengt mee dat het bedrag waarop [appellante] recht had na de verkoop van de wijn moet worden vastgesteld op basis van hetgeen in Overeenkomst B is bepaald over door Jiheng te berekenen kosten en aan Jiheng toekomende vergoedingen.
10. [geïntimeerde] heeft de uitgangspunten
- dat hij verantwoordelijk was voor de verkoop van de wijn in China,
- dat hij daarbij verplicht was zich in te spannen om een (in redelijkheid) zo hoog mogelijke opbrengst tegen zo laag mogelijke kosten te realiseren en
- dat hij met Jiheng diende af te rekenen in overeenstemming met het bepaalde in Overeenkomst B,
op zichzelf niet gemotiveerd bestreden, zodat het hof daarvan uitgaat.
Dat brengt mee dat [geïntimeerde] in beginsel in zijn verplichtingen jegens [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten als hij – ten nadele van [appellante] – niet in overeenstemming met Overeenkomst B met Jiheng heeft afgerekend.
11. Voor zover [appellante] stelt of suggereert dat zij niet heeft ingestemd met de verkoop van de wijn voor 700.000 RMB (vergelijk punten 2.21, 2.22 en 5.2.6 MvG en het proces-verbaal van de comparitie van partijen), gaat het hof daaraan voorbij, al omdat deze stelling niet relevant is voor het antwoord op de vraag of en in hoeverre het gevorderde voor toewijzing in aanmerking komt, nu [appellante] haar vorderingen immers heeft gebaseerd op deze opbrengst. Bovendien heeft [appellante] in punt 2.22 MvG vooropgesteld dat [appellante] achteraf geen bezwaren had tegen de verkoop van de wijn en blij was dat de wijn werd verkocht.
Overigens heeft [appellante] de in punt 87 conclusie van antwoord – hierna: CvA – beschreven “berichtenwisseling” in de periode van 11 tot en met 16 november 2011, waaruit valt af te leiden dat [haar echtgenoot] (namens [appellante] ) vooraf heeft ingestemd met de verkoop van de wijn voor 700.000 RMB, niet gemotiveerd bestreden. Het hof gaat dan ook uit van (instemming van [appellante] met) een opbrengst van 700.000 RMB.
12. Uit Clause Two, onder 2 en Table Three, van Overeenkomst B blijkt dat partijen uitgingen van een bedrag van 525.230 RMB aan “final costs”, inclusief de inkoopprijs van de wijn. Uit Table Four in Overeenkomst B valt af te leiden dat partijen daarnaast uitgingen van een hogere minimale verkoopprijs voor de wijndan de gerealiseerde verkoopprijs. Daarvan uitgaande zou er sprake zijn van een behoorlijke winst, van welke winst een, van het aantal verkochte flessen afhankelijk, percentage aan Jiheng zou toekomen als aangegeven in Table Five. Kosten boven de “final costs” van 525.230 RMB zouden worden gedragen door partijen gezamenlijk.
13. Jiheng heeft voor door hem gemaakte kosten aanspraak gemaakt op een vergoeding van 415.950 RMB (dit bedrag is
exclusiefde door [appellante] en [geïntimeerde] betaalde inkoopkosten van de wijn). Vermeerderd met de inkoopprijs van de wijn van, uitgaande van de in Overeenkomst B genoemde koers 1:10, 348.214 RMB zijn de totale kosten zodanig dat er geen sprake is van winst nu de kosten de opbrengst van 700.000 RMB overtreffen. Daarvan uitgaande is er geen grond is voor toekenning van een winstpercentage aan Jiheng op grond van Clause Four van Overeenkomst B, waarin immers is bepaald dat Jiheng bij verkoop recht heeft op een “certain percentage of profits”. Dit geldt ook als wordt uitgegaan van een (in de stukken genoemde voor de Yuan gunstigste) koers van 1:7,75, in welk geval de inkoopprijs in Yuan 269.865,85 RMB zou bedragen. [geïntimeerde] heeft niet gemotiveerd betwist dat Jiheng (op grond van Clause Four) geen aanspraak kon maken op een winstpercentage als er geen winst was. Uitgaande van het bovenstaande komt op grond van Overeenkomst B aan [geïntimeerde] en [appellante] tezamen een bedrag toe van 700.000 – 415.950 = 284.050 RMB en heeft Jiheng daarop ten onrechte een bedrag van 273.000 RMB ingehouden, zodat [appellante] op de door haar gevorderde helft van laatstgenoemd bedrag aanspraak kan maken. Nu [appellante] haar vordering tot dat bedrag heeft beperkt behoeft het hof niet in te gaan op het bepaalde in Clause Two, onder 2, dat de (meer)kosten boven de “final costs” door partijen gezamenlijk worden gedragen en de vraag of Jiheng in strijd daarmee de volledige kosten in rekening heeft gebracht.
14. [geïntimeerde] heeft echter gesteld dat Jiheng (wel) op grond van Clause Five aanspraak kon maken op alle kosten, een bedrag van 262.280 RMB (60 % van 437.280 RMB) aan winst, alsmede een boete van 10% (die door Jiheng is beperkt tot 5%), omdat [geïntimeerde] op 2 september 2011 de overeenkomst met Jiheng had beëindigd, welke beëindiging heeft plaats gevonden op verzoek van, althans met instemming van [appellante] .
15. [geïntimeerde] licht niet toe waarom sprake zou zijn van winst, laat staan van een winst van 437.280 RMB. [appellante] heeft onbetwist gesteld dat Clause Five inhoudt dat Jiheng bij beëindiging van het contract door [geïntimeerde] recht had op vergoeding van al haar kosten en het overeengekomen winstpercentage over de op het moment van beëindiging verkochte flessen, te vermeerderen met 10% boete over de winst, en dat Jiheng de niet verkochte flessen moest retourneren. Er moet derhalve naar het oordeel van het hof, zonder nadere toelichting die ontbreekt, van worden uitgegaan dat ook in geval van beëindiging door [geïntimeerde] alleen maar een winstpercentage (en boete daarover) aan Jiheng verschuldigd was als er winst was gemaakt. Op het moment van beëindiging was er nog geen fles wijn verkocht, zodat toen geen sprake was van winst. Dat er ook geen sprake was van winst als de latere verkoop in november 2011 voor 700.000 RMB in aanmerking wordt genomen, is hiervoor reeds uiteengezet.
16. Afgezien van bovenstaande heeft [appellante] onbetwist aangevoerd dat [geïntimeerde] en Jiheng niet in overeenstemming met het bepaalde in Clause Five hebben gehandeld, nu de wijn niet door Jiheng is geretourneerd, maar alsnog in China is verkocht, zodat, begrijpt het hof, Jiheng ook om die reden geen aanspraak kan maken op financiële afhandeling op basis van het bepaalde in Clause Five, althans niet op een percentage van (niet gemaakte) winst.
17. Het bovenstaande brengt mee dat aan [appellante] alsnog een bedrag van 50% van 273.000 RMB = 136.500 RMB toekomt. Nu [geïntimeerde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen uitbetaling in Euro’s tegen de door [appellante] gehanteerde koers (van 1:7.99) zal het hof het subsidiair gevorderde bedrag van € 17.084,81 alsnog toewijzen. Nu geen verweer is gevoerd tegen de ingangsdatum van de gevorderde rente, zal het hof daarvan uitgaan. Grief II slaagt derhalve in zoverre. Het bezwaar van [appellante] tegen de hoogte van de door Jiheng gestelde kosten voor TV-reclame ten bedrage van 120.000 RMB behoeft geen behandeling nu het slagen daarvan niet tot toewijzing van een ander bedrag zou leiden, daar [appellante] bij de berekening van haar subsidiaire vordering uitgaat van alle kosten waarop Jiheng aanspraak heeft gemaakt, waarbij het hof nog opmerkt dat Jiheng ter zake (slechts) aanspraak heeft gemaakt 62.400 RMB.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren. In zoverre slaagt ook grief III.
18. Ten overvloede merkt het hof nog het volgende op. De som van de gevorderde, door Jiheng gemaakte, kosten is niet 415.950 RMB, maar 296.000 RMB. Vermeerderd met de inkoopkosten van de wijn van, uitgaande van de in Overeenkomst B gehanteerde koers (1:10), 348.214 RMB, hebben de totale kosten 644.214 RMB bedragen en is de winst (slechts) 55.786 RMB, waarvan 60%, derhalve 33.471,60 RMB aan Jiheng toekomt. Hiervan uitgaande zou Jiheng aan [appellante] en [geïntimeerde] , die immers de inkoopkosten van de wijn zelf betaald hebben, een bedrag verschuldigd zijn van 700.000 – 296.000 – 33.471,60 = 370.528,40 RMB. Ook rekening houdend met het aan [appellante] en [geïntimeerde] uitgekeerde bedrag van 11.050 RMB, resteert dan een nog uit te betalen bedrag van 359.478,40 RMB, waarvan 50%, derhalve 179.739,20 aan [appellante] toekomt, welk bedrag hoger is dan het subsidiair gevorderde bedrag.