Wat is de aard en zwaarte van de maatregel die met de overtreding wordt geriskeerd?
Gelet op hetgeen hierboven reeds is overwogen is het antwoord op de eerste vraag ontkennend. Hetgeen door de verdediging overigens is betoogd voor wat betreft de twee parallelle procedures waarvan sprake was in de zaak Lucky Dev tegen Zweden (EVRM 27 november 2014, 7356/10)gaat niet op nu het in die zaak - anders dan in de onderhavige - wel twee publiekrechtelijke procedures betrof. Bovendien wordt in de KNVB procedure wel degelijk rekening wordt gehouden met de uitkomsten van de strafrechtelijke procedure. Immers uit paragraaf 2.8 (onderdeel Informatieverstrekking, Civielrechtelijke uitsluiting door de KNVB; informatieverstrekking door OM) van de Aanwijzing bestrijding van voetbalvandalisme en –geweld volgt dat bij vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging door de KNVB alsnog de civielrechtelijke maatregelen bij exploot worden ingetrokken.
Het hof komt niet toe aan de overige vragen.
Dit nu het tot niet-ontvankelijkverklaring strekkende verweer dat op grond van het ne bis in idem-beginsel de strafvorderlijke vervolging wordt geblokkeerd na oplegging van sancties door de KNVB, hoe dan ook niet kan slagen.
Immers, zelfs indien – bij wijze van hypothese - bij de oplegging door de KNVB van de civielrechtelijke maatregelen van een stadionverbod en een boete sprake zou zijn van sanctionering die zou kunnen worden beschouwd als “determination of a criminal charge” in de zin van artikel 6 EVRM,
en indien ook zou worden aangenomen dat het - materieel toetsend - gaat om hetzelfde feit (een “idem”) nu het in beide trajecten handelt om de bestraffing van de ongewenste aanwezigheid in het voetbalstadion ter preventie van nieuwe overtredingen,
dan nog rijst vervolgens de vraag of een strafvervolging wegens “lokaalvredebreuk” die daarna wordt ingesteld als een nieuwe vervolging (als een “bis”) moet worden aangemerkt.
Anders dan de verdediging onder verwijzing naar jurisprudentie heeft betoogd, dient deze laatste vraag naar het oordeel van het hof ontkennend te worden beantwoord, nu gelet op de jurisprudentie van het EHRM – daaronder de zaak Nilsson tegen Zweden (EHRM 13 december 2005, 73661/01 (en nader geduid in de zaak Nykänen tegen Finland, EHRM 20 mei 2014, 11828/11) – zich in deze de situatie voordoet zoals in die jurisprudentie bedoeld, te weten de situatie waarbij voldoende verband zit (“a sufficiently close connection between them, in substance and in time”) tussen civielrechtelijke sanctionering en strafrechtelijke vervolging.
Van een schending van het “ne bis in idem” beginsel is derhalve geen sprake. Het primaire verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt verworpen.
Beoordeling van het subsidiaire verweer: geen redelijke en billijke belangenafweging door het openbaar ministerie
Het hof volgt de verdediging evenmin in het subsidiair gevoerde verweer dat het ontbreken van een redelijke belangenafweging aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staat.
Aanvullend op hetgeen hierboven onder het kopje ‘Beoordeling van het primaire verweer’ reeds is gesteld, wordt overwogen dat in het Convenant en de Aanwijzing cumulatie van sancties op grond van het civiel-, straf- en bestuursrecht juist nadrukkelijk is afgesproken.
Het strafrechtelijk traject is als sluitstuk van het samenhangend pakket maatregelen beoogd om voetbal gerelateerd wangedrag te bestrijden.
Tegen die achtergrond kan het lid van het openbaar ministerie dat vervolgens uitvoering geeft aan dat (vervolgings)beleid geen willekeur worden verweten.
Daarom kan niet met recht worden gezegd dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging wegens lokaalvredebreuk enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Het opportuniteitsbeginsel staat ook overigens niet in de weg aan vervolging voor lokaalvredebreuk, los van de vraag of de verdachte in 2013 al dan niet vervolgd is voor het verboden vuurwerkbezit.
Het subsidiaire verweer wordt verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks26 september 2013 te Rotterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen
op/aan het Van Zandvlietplein 1/Olympiaweg (de Kuip, derde sector) en in gebruik bij Feyenoord Rotterdam
, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk
voornoemdlokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte
door ofnamens
rechthebbendede toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd 1,5 jaar, van 22 september 2013 tot en met 22 maart 2015;
2:
hij op
of omstreeks29 september 2013 te Rotterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen op/aan het Van Zandvlietplein 1/Olympiaweg (de Kuip, derde sector) en in gebruik bij Feyenoord Rotterdam
, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk
voornoemdlokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte
door ofnamens
rechthebbendede toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd 1,5 jaar, van 22 september 2013 tot en met 22 maart 2015;
3:
hij op
of omstreeks30 oktober 2013 te Rotterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen op/aan het Van Zandvlietplein 1/Olympiaweg (de Kuip, derde sector) en in gebruik bij Feyenoord Rotterdam
, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk
voornoemdlokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte
door ofnamens
rechthebbendede toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd 1,5 jaar, van 22 september 2013 tot en met 22 maart 2015.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 2 jaren houdt aan een stadionverbod conform de eisen van de KNVB en aan een stadion-omgevingsverbod voor Feyenoord tijdens de wedstrijden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de sancties die de KNVB reeds heeft getroffen meebrengen dat de verdachte materieel reeds zodanig voor de onderhavige feiten is gestraft dat toepassing dient te worden gegeven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht, dan wel slechts een geheel voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden dient te worden opgelegd.
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk. De verdachte had eerder tijdens een wedstrijd een rookpot afgestoken met als gevolg dat hij een stadionverbod opgelegd heeft gekregen door de KNVB. De verdachte heeft zich van dit verbod kennelijk niets aangetrokken en heeft dit vervolgens driemaal overtreden door bij voetbalwedstrijden in de Kuip aanwezig te zijn. Dit is een ergerlijk feit en het zorgt voor overlast.
Het hof heeft acht geslagen op het feit dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijke feit met politie en justitie in aanraking is geweest.
Voorts is in strafmatigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat aan de verdachte in het KNVB-traject reeds forse sancties zijn opgelegd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden een passende en geboden reactie vormt. Voor het rechterlijk pardon zoals bedoeld in artikel 9a Wetboek van Strafrecht acht het hof geen termen aanwezig.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 138 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.