ECLI:NL:GHDHA:2015:2565

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
200.149.014
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure inzake landbouwheffing en omzetbelasting tussen Interfood B.V. en de Staat der Nederlanden

In deze zaak gaat het om een schadestaatprocedure die door Interfood B.V. is aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag. Interfood, die zich bezighoudt met de internationale handel in zuivelproducten, vordert schadevergoeding van de Staat wegens gederfde winst als gevolg van opgelegde uitnodigingen tot betaling (UTB's) voor landbouwheffing en omzetbelasting. Deze UTB's waren opgelegd in verband met douanerechten die door leveranciers van Interfood waren ontdoken. Interfood stelt dat de GOS-claim, die voortvloeide uit deze UTB's, een negatieve invloed heeft gehad op haar garantievermogen en haar in staat heeft beperkt om krediet te verkrijgen van Fortis, de bank waarmee zij samenwerkte. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat het aan Interfood te verlenen krediet niet was gerelateerd aan het eigen vermogen van de Interfood groep en heeft de vordering van Interfood afgewezen. In hoger beroep heeft Interfood de grieven tegen deze beslissing herhaald en betoogd dat de GOS-claim wel degelijk een negatieve invloed heeft gehad op haar kredietwaardigheid. Het hof heeft echter geoordeeld dat de GOS-claim niet heeft geleid tot een afname van het garantievermogen van de Interfood groep, omdat de financiële last van de GOS-claim door Becofra, de moedermaatschappij van Interfood, was gedragen en niet was doorgegeven aan Interfood Holding, de nieuwe topvennootschap van de groep. Het hof heeft de grieven van Interfood verworpen en de bestreden vonnissen van de rechtbank bekrachtigd, waarbij Interfood is veroordeeld tot de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.149.014/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/387987 / HA ZA 11-588

arrest van 29 september 2015

inzake

Interfood B.V.,

gevestigd te Bladel,
appellante,
hierna te noemen: Interfood,
advocaat: mr. R.J. van Agteren te Amsterdam,
tegen

De Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën),

zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. drs. W.I. Wisman te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 11 april 2014 is Interfood in hoger beroep gekomen van door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnissen van 29 juni 2011, 2 mei 2012, 28 november 2012 en 22 januari 2014. Bij memorie van grieven met producties heeft Interfood elf grieven aangevoerd. Alstoen is het beroep tegen het vonnis van 29 juni 2011 ingetrokken. Bij memorie van antwoord heeft de Staat de grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen de zaak ter zitting van het hof van 23 juni 2015 doen bepleiten, Interfood door mr. N.J. Helder en mr. R.J. van Agteren, en de Staat door mr. M. Dijkstra en mr. J.L. Naves, beide partijen aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
1.1
Interfood houdt zich bezig met de internationale handel in zuivelproducten. Zij maakt onderdeel uit van de Interfood groep.
1.2
Alle aandelen in Interfood worden gehouden door Twedpa B.V. (hierna: Twedpa).
1.3
Tot 28 december 1995 werden alle aandelen in Twedpa gehouden door Becofra B.V. (hierna: Becofra). [Betrokkene 1] is enig aandeelhouder van Becofra.
1.4
In verband met de toetreding van twee nieuwe aandeelhouders is de Interfood groep per 28 december 1995 geherstructureerd. Er werd een andere vennootschap, thans genaamd Interfood Holding B.V. (hierna: Interfood Holding), onder Becofra in de structuur geschoven, als volgt: Becofra verkreeg 100% van de aandelen in Interfood Holding en verkocht haar aandelen in Twedpa aan Interfood Holding. Interfood Holding werd daarmee de rechtstreeks 100% aandeelhouder van Twedpa, die op haar beurt 100% aandeelhouder is van Interfood.
1.5
Na deze herstructurering heeft Becofra een deel van haar aandelen in Interfood Holding aan de twee nieuwe aandeelhouders verkocht.
1.6
Voor de herstructurering was Becofra hoofd van de Interfood groep. Na de herstructurering was Interfood Holding de topvennootschap van deze groep en maakte Becofra geen deel meer uit van de Interfood groep.
1.7
De inspecteur van de belastingdienst/douane heeft in de periode van 11 januari 1996 tot en met 11 juli 1996 zeven uitnodigingen tot betaling (hierna: UTB’s) opgelegd aan Interfood voor in totaal ruim 17 miljoen gulden terzake van landbouwheffing en omzetbelasting.
1.8
De UTB’s hielden verband met het feit dat leveranciers van Interfood douanerechten hadden ontdoken op melkpoeder afkomstig uit het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS), de voormalige Sovjet-Unie. Interfood werd naast de leveranciers hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de door de leveranciers ontdoken douanerechten. Interfood had volgens de inspecteur van de belastingdienst/douane namelijk behoren te weten dat over de door Interfood afgenomen melkpoeder de heffingen verschuldigd bij invoer in de EU niet betaald waren. Deze vordering van de Staat op Interfood wordt aangeduid als “de GOS-claim”.
1.9
Interfood heeft bezwaar gemaakt tegen de UTB’s. Hangende het bezwaar heeft Interfood de UTB’s niet betaald. De bezwaren tegen de verschillende UTB’s zijn in de periode van 15 oktober 2004 tot en met 19 april 2005 toegewezen, waardoor de GOS-claim geheel is komen te vervallen.
1.1
Interfood beschikte in de periode van 1993 tot en met 2004 over een kredietfaciliteit in rekening-courant bij MeesPierson, de rechtsvoorganger van Fortis (hierna aan te duiden als Fortis). Deze kredietfaciliteit werd verstrekt ter financiering van voorraden en debiteuren in verband met de handel in zuivelproducten.
1.11
Bij vonnis van 18 februari 2009 heeft de rechtbank Den Haag de Staat onder meer veroordeeld tot vergoeding van de door Interfood als gevolg van de opgelegde UTB’s gederfde winst, nader op te maken bij staat.
2. Het onderhavige geding betreft de vervolgens door Interfood aangespannen schadestaatprocedure. In deze procedure vorderde Interfood in eerste aanleg, na vermindering van eis, veroordeling van de Staat tot betaling van € 16.115.018,-, te vermeerderen met de wettelijke rente tot en met 31 januari 2011 ad € 9.883.278,97 en met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2011. Kort gezegd heeft Interfood daaraan ten grondslag gelegd dat zij in de periode waarin de GOS-claim boven haar hoofd hing minder krediet kon verkrijgen van Fortis dan wanneer deze claim er niet zou zijn geweest. Hierdoor kon Interfood over minder handelskapitaal beschikken, waardoor zij minder transacties met klanten heeft kunnen verrichten en minder winst heeft kunnen behalen. De gederfde winst vordert Interfood als schade.
3. De rechtbank heeft - kort gezegd - geoordeeld dat het aan Interfood te verlenen krediet was gerelateerd aan het eigen vermogen van de Interfood groep, dat de stelling van Interfood dat het eigen vermogen van de Interfood groep ten gevolge van de GOS-claim is verminderd moet worden verworpen en dat om die reden de vordering van Interfood tot schadevergoeding moet worden afgewezen. Interfood is in de proceskosten veroordeeld.
4. Interfood is in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank. Zij vordert dat het hof de door haar bestreden vonnissen van de rechtbank vernietigt en de vorderingen van Interfood alsnog toewijst, met veroordeling van de Staat in de kosten.
5. De grieven komen op het volgende neer. Fortis heeft naar aanleiding van de opgelegde UTB’s besloten om geen verder krediet te verlenen (i) omdat het garantievermogen van de Interfood groep door de GOS-claim lager was en (ii) vanwege het integriteitsverwijt (douaneheling) dat Interfood werd gemaakt. Voor wat betreft het eerste aspect geldt dat het garantievermogen van de Interfood groep is afgenomen ten gevolge van de GOS-claim, waarbij van belang is dat het voor de bank relevante garantievermogen zo moet worden begrepen dat het niet alleen eigen vermogen, maar ook achtergestelde leningen omvat. Voorts heeft de rechtbank volgens Interfood ten onrechte geen acht geslagen op het tweede aspect, het integriteitsverwijt. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6. Bij de onderbouwing van haar standpunt inzake de afname van het garantievermogen heeft Interfood (deels) een andere voorstelling van zaken gegeven dan in de eerste aanleg. Daartoe is zij gezien de herkansingfunctie van het hoger beroep gerechtigd. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake.
7. In hoger beroep baseert Interfood haar vorderingen op de volgende feitelijke gang van zaken met betrekking tot de verwerking van de GOS-claim:
7.1
Omdat Interfood de GOS-claim nooit zelf zou kunnen dragen, is ervoor gekozen om deze claim op het hoogste niveau in de Interfood groep te verantwoorden. Dat was in 1995 op het niveau van Becofra, destijds de hoogste vennootschap van de groep.
7.2
In eerste instantie is de GOS-claim in 1995 door Becofra ten laste gebracht van haar eigen vermogen door middel van een afwaardering van haar aandelen in Twedpa, welke vennootschap 100% aandeelhouder is van Interfood. Die afwaardering kwam tot uitdrukking op de balans van Becofra en werd zichtbaar in een lagere waardering van Twedpa als actief op de balans van Becofra, waardoor het eigen vermogen van Becofra, en daarmee van de toenmalige Interfood groep, afnam.
7.3
Vervolgens heeft Becofra in het kader van de herstructurering (eind 1995) de aandelen in Twedpa aan Interfood Holding verkocht. Op de prijs die Interfood Holding hiervoor heeft betaald was de GOS-claim in mindering gebracht. Op de balans van Interfood Holding, die toen de top-vennootschap van de Interfood groep was geworden, verscheen Twedpa aan de actiefzijde tegen de (met de GOS-claim) verlaagde waarde.
7.4
Om het boekhoudkundig inzicht bij Interfood Holding te vergroten, is Twedpa daarna (in 1996) geherwaardeerd als ware zij zonder GOS-claim en is voor de GOS-claim een aparte voorziening op de balans van Interfood Holding opgenomen.
7.5
Tegelijkertijd nam Interfood Holding een voorwaardelijke schuld op aan Becofra, in verband met de door Interfood Holding te verrichten nabetaling uit hoofde van de koopsom voor de aandelen Twedpa, voor het geval de GOS-claim zou worden ingetrokken. Deze schuld diende pas door Interfood Holding aan Becofra te worden voldaan als de GOS-claim zou worden ingetrokken en de in verband met die claim bij Interfood Holding getroffen voorziening vrij zou vallen.
7.6
Op het moment van het wegvallen van de GOS-claim in 2005 is deze schuld van Interfood Holding aan Becofra omgezet in een achtergestelde lening.
8. Interfood betoogt dat uit het voorgaande volgt dat het garantievermogen van de Interfood groep zonder de GOS-claim hoger zou zijn geweest dan met de GOS-claim, waardoor Fortis, in geval de GOS-claim niet zou hebben gespeeld, een hoger krediet aan Interfood zou hebben verstrekt. Interfood heeft hiervoor verschillende argumenten aangevoerd.
9. Alvorens deze argumenten van Interfood te bespreken, overweegt het hof dat Interfood terecht heeft gesteld dat een bank een (jegens haar) achtergestelde lening als onderdeel van het garantievermogen zal beschouwen. De Staat heeft dit in hoger beroep ook erkend (memorie van antwoord nr. 2.4.2). Het hof zal het begrip garantievermogen hierna dan ook zo opvatten dat het niet alleen het eigen vermogen, maar ook achtergestelde leningen omvat.
10. Interfood stelt dat uit de hiervoor in r.o. 7.2 en 7.3 genoemde - maar door de Staat (deels) gemotiveerd betwiste - feiten volgt dat het garantievermogen van de Interfood groep is verminderd ten gevolge van de GOS-claim. Nadat Becofra in 1995, als toenmalig groepshoofd van de Interfood groep, de aandelen Twedpa had afgewaardeerd met de GOS-claim, heeft zij de aandelen tegen deze lagere waarde overgedragen aan het nieuwe groepshoofd, Interfood Holding. Interfood Holding is daardoor "gestart" met een lager eigen vermogen dan zij gehad zou hebben als de deelneming Twedpa niet was afgewaardeerd. Het eigen vermogen van de Interfood groep, met eerst aan het hoofd Becofra en later Interfood Holding, is daarmee verminderd als gevolg van de GOS-claim, aldus Interfood.
11. Het hof is - veronderstellenderwijs aannemende dat de in r.o. 7.2 en 7.3 genoemde feiten juist zijn - van oordeel dat deze redenering niet opgaat, op grond van het volgende. Vast staat dat Becofra in 1995 de GOS-claim ten laste heeft gebracht van haar eigen vermogen door de waarde van de aandelen in haar dochter Twedpa af te waarderen met de GOS-claim. Becofra heeft vervolgens in het kader van de herstructurering de aandelen Twedpa tegen deze lagere waarde overgedragen aan Interfood Holding. Hiertegenover stond echter, naar Interfood ook zelf heeft gesteld, dat Interfood Holding een lagere koopprijs voor deze aandelen heeft betaald, omdat de GOS-claim daarop in mindering was gebracht. Het eigen vermogen noch het garantievermogen van Interfood Holding heeft tot zover nadeel ondervonden van de GOS-claim, omdat Interfood Holding voor Twedpa een met de GOS-claim verlaagde koopprijs heeft betaald. Uitgedrukt in termen van het door Interfood gegeven voorbeeld van de auto: Interfood Holding heeft voor een auto die mogelijk beschadigd was - niet zeker was immers of de GOS-claim stand zou houden - en waarvoor mogelijk nog herstelkosten gemaakt moesten worden, aan Becofra een prijs betaald die ervan uit ging dat de auto beschadigd was. Het voorgaande betekent dat het financiële risico terzake van de GOS-claim werd gedragen door Becofra en dat dit toen niet ten laste van het garantievermogen van Interfood Holding is gekomen.
12. Bij de beantwoording van de vraag of de GOS-claim gelet op het voorgaande heeft geleid tot een afname van het garantievermogen van de Interfood
groep, is van belang dat Becofra, die op de hiervoor weergegeven wijze in 1995 de financiële last van de GOS-claim op zich had genomen en deze niet heeft doorgegeven aan Interfood Holding, in 1995 is uitgetreden uit de Interfood groep. Deze uittreding is erkend door Interfood (zie o.a. memorie van grieven nr. 25 waar Interfood Holding wordt aangeduid als ‘verkrijger van de Interfood groep van Becofra’). Dit betekent dat na de herstructurering van de Interfood groep het financiële risico terzake van de GOS-claim is achtergebleven in Becofra en niet is overgegaan naar de nieuwe Interfood groep, met aan het hoofd Interfood Holding.
13. Dat in de jaarrekening 1996 op de balans van Interfood Holding later een boekhoudkundige aanpassing als hiervoor omschreven in r.o. 7.4 heeft plaatsgevonden, maakt het voorgaande niet anders. Door die aanpassing werd een voorziening opgenomen in verband met de GOS-claim, waartegenover aan de actiefzijde bij de post deelnemingen Twedpa werd opgewaardeerd. Het effect van die aanpassing op het garantievermogen van Interfood Holding, en daarmee van de Interfood groep, is neutraal: de voorziening is niet ten laste gegaan van het eigen vermogen van Interfood Holding, doordat zij gepaard is gegaan met een gelijktijdige opwaardering van Twedpa aan de actiefzijde van de balans. Dit was ook de conclusie van de door de rechtbank benoemde deskundige Giezeman. Ook in het in opdracht van Interfood zelf opgestelde rapport van Deloitte wordt naar aanleiding van de boekhoudkundige correctie bij Interfood Holding geconcludeerd (zie pagina 21):
“Als gevolg van het credit presenteren van deze voorziening neemt de waarde van de deelneming (debet) toe. De toegepaste correctie heeft geen invloed op het eigen vermogen van Interfood Holding B.V. in 1996. Immers, het “verlies” behorende bij het vormen van een voorziening voor de GOS-claim is reeds in 1995 ten laste van het eigen vermogen van Becofra B.V. gebracht.”
14. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft Interfood aan de hand van diagrammen betoogd dat bij de verwerking van de GOS-claim door Becofra en de daarop volgende herstructurering, met de overdracht van Twedpa aan Interfood Holding, het niet anders kan zijn dan dat de GOS-claim ook na de herstructurering een negatief effect heeft gehad op het eigen vermogen van de Interfood groep. De diagrammen doen echter geen recht aan de feitelijke situatie, omdat daarin niet is verdisconteerd (i) dat Becofra het (potentiële) verlies als gevolg van de GOS-claim ten laste van haar eigen vermogen heeft gebracht en niet heeft doorgegeven aan Interfood Holding, aangezien Interfood Holding een in verband met de GOS-claim verlaagde koopprijs heeft betaald voor de aandelen Twedpa, en (ii) dat Becofra, waarin het risico inzake de GOS-claim was ondergebracht, uit de Interfood groep is getreden.
15. De conclusie tot zover is dat uit de door Interfood gestelde feiten (r.o. 7.2 tot en met 7.4) volgt dat het (potentiële) verlies voortvloeiend uit de GOS-claim ten laste van het eigen vermogen van Becofra en niet van Interfood Holding is gekomen, en daarmee ook niet van de nieuwe Interfood groep zoals die na de herstructurering eind 1995 is ontstaan.
16. Interfood heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de GOS-claim een negatieve invloed had op het garantievermogen van de Interfood groep en dat Interfood daardoor minder krediet kon krijgen, ook nog verwezen naar de verklaring van [getuige 1] (productie 23 bij dagvaarding). [getuige 1] verklaart - voor zover hier relevant - dat Interfood hem destijds had laten weten dat Interfood Holding een voorziening had genomen in verband met de GOS-claim, dat een voorziening in mindering strekt op het eigen vermogen en dat in verband daarmee aannemelijk is dat Fortis, als Interfood Holding deze voorziening niet had hoeven treffen, aan bedrijven binnen de Interfood groep een hoger krediet had kunnen verlenen. Het hof constateert dat deze verklaring is gebaseerd op de algemene veronderstelling dat de voorziening ten laste van het eigen vermogen van Interfood Holding is gegaan, maar dit is gelet op de hiervoor (zie r.o. 13) weergegeven wijze waarop de voorziening in dit specifieke geval bij Interfood Holding getroffen niet juist. Reeds om deze reden kan aan deze verklaring in dit verband geen waarde worden gehecht.
17. Interfood heeft tevens verwezen naar de verklaring van [getuige 2] (productie 38, overgelegd bij memorie van grieven). [getuige 2] verklaart dat zij tot 1995 bij Fortis verantwoordelijk was voor de afdeling Trade & Commodity Finance, waar het relatiebeheer van Interfood plaatsvond. Zij verklaart voorts dat de voorziening getroffen voor de GOS-claim een vermindering van het aansprakelijk vermogen van de Interfood groep tot gevolg had, dat het feit dat deze voorziening binnen de Interfood groep is getroffen door deze ten laste van het eigen vermogen van Becofra te brengen en zichtbaar te maken bij Interfood Holding hieraan niet afdoet, dat de bank in haar oordeel over de kredietwaardigheid van Interfood ook groepsonderdelen als Becofra, Interfood Holding en aandeelhouder [Betrokkene 1] betrok, en dat Interfood naar haar inschatting zonder de GOS-claim een snellere groei had kunnen doormaken door een ruimere financiële armslag dan het geval is geweest. Het hof is met de Staat van oordeel dat de waarde van deze verklaring beperkt is, aangezien [getuige 2] slechts tot 1995 betrokken is geweest bij de afdeling waar het relatiebeheer van Interfood plaatsvond, terwijl pas in de periode daarna de herstructurering van de Interfood groep en de verwerking van de GOS-claim heeft plaatsgevonden. Daarbij komt dat de verklaring dat “ook groepsonderdelen als Becofra, Interfood Holding en aandeelhouder [Betrokkene 1]” bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van de Interfood groep werden betrokken dermate weinig specifiek is dat ook daaraan geen ondersteuning voor het standpunt van Interfood kan worden ontleend - dit nog daargelaten dat deze verklaring er geen blijk van geeft dat [getuige 2] goed op de hoogte was van de feitelijke gang van zaken eind 1995/1996, waarbij Becofra uit de Interfood groep is getreden en er naast Becofra (met aandeelhouder [Betrokkene 1]) twee andere partijen zijn toegetreden als aandeelhouders van de Interfood groep. Daarmee kan de verklaring van [getuige 2] evenmin dienen ter ondersteuning van het standpunt van Interfood.
18. Interfood heeft voorts gesteld dat de GOS-claim ertoe heeft geleid dat het garantievermogen van de Interfood groep lager was dan het zonder de GOS-claim zou zijn geweest, omdat de voorwaardelijke schuld van Interfood Holding aan Becofra, die in 2005 onvoorwaardelijk werd toen bleek dat de GOS-claim kwam te vervallen en Interfood Holding een aanvullende koopsom voor de aandelen Twedpa moest betalen, in 2005 is omgezet in een achtergestelde lening. Hierdoor is het garantievermogen van Interfood Holding, en daarmee van de Interfood groep, na het wegvallen van de GOS-claim toegenomen, aldus nog steeds Interfood. Interfood baseert deze redenering op de door haar gestelde feiten, weergegeven in r.o. 7.5 en 7.6, welke feiten door de Staat worden betwist.
19. Het hof overweegt hieromtrent - veronderstellenderwijs aannemende dat de in r.o. 7.5 en 7.6 gestelde feiten juist zijn - dat het garantievermogen van Interfood Holding weliswaar in 2005 is toegenomen met het bedrag van de (door Interfood gestelde) achtergestelde lening, maar dat daarmee nog niet is gegeven dat het garantievermogen van Interfood Holding voordien lager was als gevolg van de GOS-claim. Interfood heeft immers niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat Becofra, als de GOS-claim er niet was geweest, het garantievermogen van Interfood Holding al in 1995/1996 zou hebben versterkt met een bedrag gelijk aan het bedrag dat Interfood Holding in 2005 als nabetaling van de koopprijs aan Becofra verschuldigd werd en dat toen is omgezet in een achtergestelde lening, en dat zij dat in 1995/1996 door de GOS-claim niet kon. De enkele, op geen enkele wijze nader toegelichte en onderbouwde bewering dat Becofra na het wegvallen van de GOS-claim de daardoor ontstane vordering van haar op Interfood Holding heeft omgezet in een achtergestelde lening
“om het beoogde resultaat van de toetreding van de nieuwe aandeelhouders (versterken van het garantievermogen van de Interfood-groep door de door Becofra te ontvangen koopprijs weer in de Interfood-groep te laten vloeien) alsnog te bereiken”(memorie van grieven, nr. 42) is daartoe onvoldoende. Nu Interfood in dit opzicht niet heeft voldaan aan haar stelplicht, verwerpt het hof het betoog van Interfood dat de verstrekking van de achtergestelde lening in 2005 betekent dat het garantievermogen van de Interfood groep daarvoor lager was als gevolg van de GOS-claim.
20. Gelet op al het voorgaande verwerpt het hof de stelling van Interfood dat de GOS-claim ertoe heeft geleid dat het garantievermogen van de Interfood groep lager was dan het zonder de GOS-claim zou zijn geweest, en dat Interfood om die reden minder krediet kon verkrijgen. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of de in r.o. 7.2 tot en met 7.6 genoemde feiten juist zijn.
21. Los van het voorgaande is nog van belang dat Interfood niet heeft weersproken (i) dat zij op
stand alone basiswerd gefinancierd, en (ii) dat Interfood Holding en/of Becofra niet juridisch aansprakelijk waren voor deze financiering. Dat Fortis bij de financiering van Interfood “als regel” wel acht sloeg op het garantievermogen van de groep is bij deze stand van zaken onvoldoende onderbouwd.
22. Interfood heeft voorts aangevoerd dat ook het integriteitsverwijt dat in de oplegging van de UTB’s besloten lag, voor Fortis reden is geweest om de kredietverlening te beperken. Voor zover Interfood hiermee heeft bedoeld te stellen dat dit - los van de kwestie van het garantievermogen - een zelfstandige reden is geweest voor Fortis om minder krediet te verstrekken dan zij anders zou hebben gedaan, oordeelt het hof dat Interfood dit onvoldoende heeft onderbouwd. Deze stelling wordt dan ook verworpen.
23. Het hof gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen nu deze niet ter zake dienend zijn.
24. De slotsom is dat de grieven van Interfood, waaronder de grief gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, falen. Het hof zal de bestreden vonnissen van rechtbank dan ook bekrachtigen.
25. Interfood zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot de proceskosten van de procedure in hoger beroep.

Beslissing

Het hof
- bekrachtigt de bestreden vonnissen van de rechtbank Den Haag;
- veroordeelt Interfood in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 5.114,- aan griffierechten en € 13.740,- aan salaris advocaat (3 punten x € 4.580,-), en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag van algehele voldoening;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Burg, R.S. van Coevorden en W.M.G. Visser en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2015 in aanwezigheid van de griffier.