ECLI:NL:GHDHA:2015:2535

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
200.155.332/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Mink
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondervrijwaring en zelfstandige vordering in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, Team kanton Leiden/Gouda, dat op 2 april 2014 is gewezen. De man is in hoger beroep gekomen na een uitspraak waarin hij werd veroordeeld om een bedrag van € 4.982,- te betalen aan de vrouw, vermeerderd met wettelijke rente. De man heeft vier grieven aangevoerd, waarbij hij onder andere aanvoert dat de kantonrechter de vrouw ten onrechte in vrijwaring heeft opgeroepen en dat hij niet in de kosten van de ondervrijwaring kan worden veroordeeld. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter overgenomen, en heeft geoordeeld dat de man geen belang heeft bij zijn eerste grief. De tweede grief van de man faalt omdat de vrouw een zelfstandige vordering heeft ingesteld, wat haar rechtens vrijstaat. Het hof heeft vastgesteld dat de man het bedrag van € 4.982,- niet heeft gestort en dat hij terecht is veroordeeld om dit bedrag alsnog te deponeren bij de notaris. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg is in stand gebleven, en het hof heeft de man veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het arrest is gewezen door mrs. Labohm, Mink en Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 augustus 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.155.332/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/433665/HA ZA 12-1491

arrest van 18 augustus 2015

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M. Stevers te Leiden,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.W. van den Hoek te Leiden.

Het geding

Bij exploot van 1 juli 2014 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis door de rechtbank Den Haag, Team kanton Leiden/Gouda, Locatie Leiden (hierna: de kantonrechter) op 2 april 2014 tussen geïntimeerde als eiseres in ondervrijwaring en de man als gedaagde in ondervrijwaring gewezen, hierna aan te duiden als: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de kantonrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld
Bij memorie van grieven heeft de man vier grieven aangevoerd.
Bij tussenarrest van 16 december 2014 heeft het hof een comparitie van partijen gelast.
Op 10 februari 2015 is de comparitie na aanbrengen gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Ter comparitie heeft de vrouw een memorie van antwoord genomen waarin zij de grieven heeft bestreden.
De man heeft op 10 maart 2015 een akte na comparitie genomen.
De vrouw heeft op 7 april 2015 een akte na comparitie genomen.
Partijen hebben beiden hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2 Bij het bestreden vonnis is - samengevat en voor zover hier van belang - de man veroordeeld om binnen één week na betekening van het vonnis aan notaris [naam] te betalen € 4.982,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2013 tot de dag der algehele voldoening. Voorts is de man veroordeeld in de proceskosten van de ondervrijwaring. Deze veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3. De man vordert dat het het hof behage het bestreden vonnis te bevestigen voor zover het betreft de vorderingen in de hoofdzaak en in de vrijwaring, en te vernietigen voor zover het betreft de vorderingen in de ondervrijwaring, en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vrouw af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
4. De vrouw concludeert de vorderingen van de man af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.

Het geschil

Achtergrond
5. Partijen zijn voormalige echtelieden, voorheen gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen. Op 2 april 2003 is bij akte van verdeling en levering verleden voor notaris mr. H.D. Teenstra de voormalige echtelijke woning aan de man toegedeeld. Partijen hebben zich bij die akte voorts verplicht ten behoeve van de zoon van de man uit een eerder huwelijk ieder een bedrag van € 6.806,70 in depot te storten, totaal € 13.613,40. Daarnaast was de man verplicht een bedrag van € 4.982,14 in depot te storten ten behoeve van de vrouw. Deze depots konden alleen met medewerking van beide partijen door de notaris worden vrijgegeven. Nadat de man eerst weigerde het voor de vrouw bestemde deel van het depot vrij te geven, heeft de vrouw op grond van een kortgedingvonnis alsnog het bedrag van € 4.982,14 vermeerderd met rente van de opvolgend notaris, mr. M. [naam] , ontvangen. Toen deze notaris met toestemming van beide partijen vervolgens het depot bestemd voor de zoon van de man wilde vrijgeven, bleek dit niet meer toereikend te zijn. Van het depot ontbrak een bedrag van € 4.982,- dat volgens de notaris ook nimmer door de man is gestort.
6. De zoon van de man heeft daarop de notaris gedagvaard en uitkering gevorderd van het volledige bedrag van € 13.613,40, waarop hij volgens voormelde akte recht had. Hierop heeft de notaris de vrouw in vrijwaring opgeroepen, waarna de vrouw de man in ondervrijwaring heeft opgeroepen.
Grieven
7. De man is het niet eens met zijn veroordeling in de ondervrijwaring. Hij voert daartoe - samengevat - de volgende grieven aan.
De kantonrechter had de notaris geen toestemming mogen verlenen om de vrouw in vrijwaring op te roepen.
Ten onrechte heeft de kantonrechter in de ondervrijwaringszaak de man veroordeeld op een vordering, ingesteld door de vrouw (als eiseres in de ondervrijwaring) ten gunste van de notaris. De aard van een vrijwaringsprocedure houdt in dat de rechter een oordeel geeft over de rechtsverhouding in de hoofdzaak, voor zover deze zich uitstrekt tot de positie van degene die in vrijwaring is opgeroepen. Een oordeel in de vrijwaringszaak is dus connex aan een oordeel in de hoofdzaak. Mutatis mutandis geldt dit ook voor de relatie tussen vrijwaringszaak en ondervrijwaringszaak. Nu de vordering in de vrijwaringszaak is afgewezen, is er ook geen ruimte voor toewijzing van enige vordering in de ondervrijwaringszaak. Geïntimeerde heeft daarbij immers geen belang meer.
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat de omstandigheid dat de voorganger van notaris [naam] de man er niet op heeft gewezen dat het depotbedrag van € 4.982,- nog door hem diende te worden betaald, de man niet van verplichting ontslaat dit bedrag alsnog aan notaris [naam] te voldoen, zodat de man tot betaling van € 4.982,- dient te worden veroordeeld.
Ten onrechte heeft de kantonrechter de man in de ondervrijwaringsprocedure veroordeeld in de kosten van die procedure.
8. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
9. Het hof is van oordeel dat de eerste grief van de man geen doel treft. Zoals ook uit het verweer van de vrouw volgt, is de man geen procespartij in de zaak tussen de zoon van de man en de notaris, die de vrouw in vrijwaring heeft opgeroepen. De man heeft geen belang bij zijn grief, welke derhalve geen verdere bespreking behoeft.
10. Met zijn tweede grief miskent de man dat de vrouw bij gelegenheid van de ondervrijwaringsprocedure mede om proceseconomische redenen subsidiair een zelfstandige vordering jegens de man heeft ingesteld, hetgeen haar naar het oordeel van het hof vrijstaat. Nu de kantonrechter toekwam aan deze subsidiaire vordering omdat de gewaarborgde in de vrijwaringsprocedure, notaris [naam] , in het ongelijk werd gesteld, is de kantonrechter niet buiten de rechtsstrijd van partijen getreden, zoals de man stelt. Ook is deze subsidiaire vordering niet ten gunste van de notaris ingesteld, zoals de man nog aanvoert. De vrouw heeft immers expliciet gevorderd dat de man tot nakoming van hetgeen partijen in de akte van verdeling en levering zijn overeengekomen, wordt veroordeeld. Dat de vrouw daarbij geen belang zou hebben is door de man gesteld noch gebleken. Het standpunt van de man, dat de vrouw bij deze vordering geen belang zou hebben omdat de vordering in de vrijwaringszaak is afgewezen, is onjuist, nu het hier om een door de vrouw (subsidiair) ingestelde zelfstandige vordering gaat. Zoals reeds is overwogen, is het instellen van zo’n vordering rechtens mogelijk. Deze grief van de man faalt daarom. Hetgeen de man ter zake nog in zijn akte na comparitie heeft gesteld, maakt dit niet anders.
11. Uit de toelichting op de derde grief van de man blijkt dat hij van mening is dat het de taak en verantwoordelijkheid van de notaris is een sluitende nota van afrekening op te maken ter zake de uit de akte van verdeling en levering voortvloeiende wederzijdse rechten en verplichtingen van partijen. Volgens de man mocht hij na de betaling van het volgens die nota door hem verschuldigde bedrag ervan uitgaan dat die afrekening juist was en dat daaruit voor hem geen verdere verplichtingen zouden voortvloeien, ook niet indien er door de notaris een fout was gemaakt. Die fout was immers voor de man niet herkenbaar.
12. Gelet op de akte na comparitie van de man, stelt het hof vooreerst vast dat de man - anders dan tijdens de comparitie van partijen - thans kennelijk weer erkent dat het bedrag van € 4.982,- dat de vrouw toekwam niet door hem bij de notaris in depot is gestort en dat de destijds verzonden nota van afrekening niet klopte.
13. Het hof overweegt voorts dat de diverse feiten en omstandigheden die de man nog heeft aangevoerd in voormelde akte na comparitie en die door de vrouw gemotiveerd zijn weersproken, onder meer: (i) er zijn verschillende versies van de nota van afrekening in omloop (ii) de vrouw heeft de akte ook ondertekend (iii) uit het kortgedingvonnis mocht de man afleiden dat het bedrag van € 4.982,- al onder de notaris was, wat er van deze stellingen verder ook zij, onverlet laten dat op de man jegens de vrouw de verplichting rustte en rust voormeld bedrag bij de notaris in depot te storten, hetgeen hij heeft nagelaten. De man is derhalve terecht veroordeeld het bedrag van € 4.982,- alsnog bij de notaris te deponeren. Het bestreden vonnis dient in zoverre te worden bekrachtigd.
Proceskosten
14. Volgens de man is er na de afwijzing van de vordering in vrijwaring door de kantonrechter geen ruimte voor een ondervrijwaring, zodat de man niet in de kosten van die ondervrijwaring kan worden veroordeeld. Die kosten dienen ten laste van de notaris te worden gebracht, aldus de man.
15. Het hof overweegt als volgt. Hoewel het dictum van het bestreden vonnis ter zake anders is geformuleerd, is de man niet veroordeeld in de kosten van de ondervrijwaringsprocedure maar in de kosten van de zelfstandige vordering van de vrouw. Grief IV, wat daar verder ook van zij, treft derhalve geen doel, zodat de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand blijft en het bestreden vonnis in zoverre dient te worden bekrachtigd.
16. Nu de man in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof hem veroordelen in de proceskosten.
Bewijsaanbod
17. Het hof passeert het algemene bewijsaanbod van de man nu dit onvoldoende concreet en specifiek is.
18. Mitsdien wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de vrouw tot deze uitspraak begroot op € 1.888,-, gespecificeerd als volgt:
- € 308,- griffierecht
- € 1.580,- salaris advocaat;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders gevorderd is.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Mink en Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2015 in aanwezigheid van de griffier.