ECLI:NL:GHDHA:2015:2531

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
200.159.992
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake medewerking aan notarieel transport van onroerend goed en wanprestatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding waarbij de man vordert dat de vrouw haar medewerking verleent aan het notarieel transport van haar aandeel in de woning. De man stelt dat de vrouw wanprestatie pleegt door haar verplichtingen uit een overeenkomst niet na te komen, met name het betalen van hypotheekrente. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag had eerder in een vonnis van 17 oktober 2014 de vordering van de man afgewezen. Het hof oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de financiële situatie van de man en de dreiging van executoriale verkoop van de woning. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De man wordt verweten dat hij zijn verplichtingen niet nakomt, wat de vrouw in een moeilijke positie plaatst. Het hof concludeert dat de vrouw niet verplicht kan worden om mee te werken aan het transport van de woning, gezien de wanprestatie van de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.159.992
Rol-/zaaknummer rechtbank·: KG ZA 14-1066 / C/09/473046

arrest van de familiekamer d.d. 23juni 2015

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.M. van Wijk te Leiden,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.S. Ganga te Zoetermeer.

Het verdere verloop van het geding

Het hof verwijst naar zijn arrest in incident van 24 februari 2015.
Partijen hebben gefourneerd en arrest gevraagd in de hoofdzaak.

De verdere beoordeling

Algemeen
1. Door de man wordt gevorderd: dat het aan het hof moge behagen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag d.d. 17 oktober 2014 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- de vrouw te veroordelen tot nakoming van hetgeen partijen zijn overeengekomen en is bekrachtigd door de rechtbank Den Haag bij beschikking van 24 april 2013 (hersteld bij beschikking van 18 juli 2013), in die zin dat de vrouw wordt veroordeeld haar medewerking te verlenen aan het notarieel transport van haar aandeel in de eigendom van de woning aan de [adres] aan de man onder bepaling dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats komt van de vereiste medewerking van de vrouw als de vrouw nadat haar een redelijke termijn van 4 werkdagen is verleend om tot nakoming over te gaan geen medewerking heeft verleend;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure aan de zijde van de man, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Spoedeisend belang
2. Door de man wordt bestreden dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. In zijn toelichting stelt hij onder meer dat hij in gesprek is gegaan met de bank en Lindorff, hetgeen er toe heeft geleid dat er voorlopig geen maatregelen worden getroffen om de borgstelling te incasseren.
3. De vrouw is van mening dat er nog steeds sprake is van een spoedeisend belang. Zij verwijst naar productie 1 bij haar memorie van antwoord. Uit deze productie volgt dat de betalingsachterstand steeds verder oploopt.
4. Het hof overweegt als volgt. Gezien de aard van de vordering is het hof van oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang. Op basis van de door de vrouw in het geding gebrachte productie kan het hof vaststellen dat de man financieel niet in staat is om de rente met betrekking tot de hypothecaire geldleningen te voldoen. Door het faillissement van de vennootschappen van de man is het niet te verwachten dat hij een voldoende geldstroom zal generen om de hypothecaire verplichtingen te kunnen te betalen. Een verder oplopen van de rente met betrekking tot de hypothecaire geldlening kan tot gevolg hebben dat de bank over zal gaan tot executoriale verkoop. Beide partijen hebben er een zwaarwegend belang bij dat dit niet gebeurt aangezien het een algemeen bekend gegeven is dat een huis bij een executoriale verkoop aanzienlijk minder opbrengt.
De overeenkomst
5. Het hof bespreekt de grieven 2, 3 en 4 gezamenlijk. De man stelt in zijn toelichting op deze grieven het volgende:
  • een voorzieningenrechter kan een noodvoorziening treffen en kan geen declaratoire of constitutieve vonnissen wijzen;
  • de voorzieningenrechter heeft uit eigener beweging de toewijzing van de vorderingen van de vrouw gebaseerd op art. 6:258 BW hetgeen in strijd is met de lijdelijkheid van de rechter;
  • ten onrechte heeft de voorzieningenrechter de overeenkomst ten aanzien van de woning ontbonden;
  • de vrouw dient derhalve mee te werken aan het notarieel transport van de eigendom van de woning geheel op naam van de man;
  • in ieder geval gaat de man er van uit dat partijen zijn overeengekomen dat de man de vrouw zou vrijwaren ter zake van de uit de schuld voortvloeiende verplichtingen, derhalve dat de man de hypotheekrente voor zijn rekening zou nemen. Dit heeft de man ook gedaan, zodat niet als onvoorziene omstandigheid kan gelden dat de man de hypotheekrente niet voldoet;
  • het faillissement heeft er toe geleid dat de man thans minder financiële armslag heeft dan voorheen;
  • de faillissementen kunnen niet gelden als een onvoorziene omstandigheid;
  • de door de vrouw gestelde feiten leveren geen vrijbrief om de woning te verkopen zoals haar goeddunkt.
6. Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. Door de vrouw is onder meer het volgende aangevoerd:
  • van een constitutief vonnis is geen sprake. De overeenkomst is niet ontbonden;
  • het stond de voorzieningenrechter vrij om een voorziening te treffen met het oog op hetgeen in een bodemprocedure te verwachten viel;
  • in de dagvaarding komt uitputtend aan de orde dat de man zijn afspraken niet kan nakomen; de dagvaarding is er mee doordrenkt.
7. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 25 Rv kan de rechter de rechtsgronden aanvullen. Naar het oordeel van het hof treedt de voorzieningenrechter niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen. Door de man wordt zelf gesteld dat hij de hypotheekrente zou voldoen met betrekking tot de hypothecaire geldleningen waarvoor beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn. Voorts wordt door de man zelf erkend dat als gevolg van de faillissementen zijn inkomsten zijn gedaald. Het hof heeft op basis van het dossier kunnen vaststellen dat de man zijn verplichting tot het betalen van de hypotheekrente niet correct nakomt, het hof verwijst onder meer naar: a) de brief van ABN AMRO van 12 augustus 2014 alsmede naar de e-mail van 1 december 2014 die als productie 1 is gehecht aan de memorie van antwoord. Het is de man die toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van hetgeen hij met de vrouw is overeengekomen. Vast staat dat de man de hypotheekrente moet betalen terwijl eveneens vast staat dat er een betalingsachterstand richting de bank is ontstaan. Gezien deze tekortkoming aan de zijde van de man, welke tekortkoming voor zijn risico komt, heeft de vrouw een zwaarwegend belang bij verkoop van de woning. Het hof kan zich volledig verenigen met het oordeel van de voorzieningenrechter en maakt de gronden dan ook tot de zijne.
Dwangsom
8. De man maakt bezwaar tegen de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsom. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Gezien de aard van de vordering en de wijze waarop de man de vrouw bejegend – zie de e-mail van 7 oktober 2012 gehecht aan de memorie van antwoord – acht het hof het opleggen van een dwangsom passend en noodzakelijk.
Proceskosten
9. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten is het hof van oordeel dat de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gecompenseerd dienen te worden en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 17 oktober 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.