ECLI:NL:GHDHA:2015:2530

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
200.121.005/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.H.N. Stollenwerck
  • Kamminga
  • van Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de nalatenschap en de gestelde wilsonbekwaamheid van de erflater

In deze zaak gaat het om een geschil tussen erfgenamen over de verdeling van de nalatenschap van Leendert Kruit, die op 20 december 2009 overleed. Appellante, [dochter een], stelt dat haar vader vanaf 2006 wilsonbekwaam was en dat er onttrekkingen zijn gedaan aan zijn vermogen die bij de verdeling van de nalatenschap betrokken moeten worden. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van [dochter een] afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen, waarbij de nalatenschap werd verdeeld.

Appellante heeft in hoger beroep 7 grieven geformuleerd en stelt dat erflater niet in staat was om zijn wil vrijelijk te bepalen, wat zou betekenen dat de schenkingen en betalingen aan de andere erfgenamen ongeldig zijn. Geïntimeerden, waaronder [dochter twee] en [dochter drie], betwisten de wilsonbekwaamheid van erflater en stellen dat hij zelf zijn financiën beheerde.

Het hof honoreert het bewijsaanbod van appellante en laat haar toe tot het leveren van bewijs, met name door het horen van getuigen. Het hof oordeelt dat appellante moet aantonen dat erflater wilsonbekwaam was op het moment van de schenkingen en dat de onttrekkingen bij de verdeling van de nalatenschap betrokken moeten worden. De zaak is aangehouden voor het getuigenverhoor, dat op 30 juni 2015 zal plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.121.005/01
Zaak/rolnummer rechtbank : 379583 / HA ZA 10-3916

arrest van de familiekamer d.d. 28 april 2015

inzake
[dochter een] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [dochter een] ,
advocaat: mr. L.A. van Walree-Brascamp te Voorburg,
tegen
1. [de erven van de zoon] ,
hierna: [de erven van de zoon] ,
laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] ,
2. [dochter twee] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [dochter twee]
3. [dochter drie] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [dochter drie] ,
hierna gezamenlijk te noemen: geïntimeerden,
advocaat: mr. F. Dunki Jacobs te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 10 januari 2013 is appelante in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 31 oktober 2012 tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis en de daarin vermelde stukken.
Bij memorie van grieven tevens vermeerdering van eis heeft appellante 7 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven bestreden.
Appellante heeft op 3 december 2013 akte genomen (welke naar het hof aanneemt abusievelijk op 28 mei 2013 is gedateerd).
Geïntimeerden hebben op 31 december 2013 een antwoord akte genomen.
Geïntimeerden hebben pleidooi gevraagd en het procesdossier gefourneerd. Het pleidooi is bepaald op 4 april 2014.
Op 4 april 2014 is het pleidooi gehouden.
Verschenen zijn:
- mevrouw [dochter een] , haar echtgenoot de heer [naam] , bijgestaan door mr. L.A. van Walree-Brascamp;
- mevrouw [dochter twee] , mevrouw [naam] , die eveneens is gemachtigd door mevrouw J [naam] , mevrouw [naam] , mevrouw [naam] , bijgestaan door mr. F. Dunki Jacobs.
Partijen hebben ieder pleitnotities overgelegd.
Geïntimeerden hebben ter zitting een akte genomen en daarbij de verklaring van erfrecht inzake de nalatenschap van [de erven van de zoon] in het geding gebracht.
Partijen hebben ermee ingestemd dat arrest zal worden gewezen op de door partijen te fourneren dossiers. Door geïntimeerden is bij gelegenheid van het pleidooi het procesdossier overgelegd (de witte ordner). Afgesproken is dat appellante ook nog een procesdossier mag overleggen. Dit procesdossier is op 11 april 2014 door appellante aan het hof overgelegd.

Beoordeling van het hoger beroep

Vordering eerste aanleg
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. In eerste aanleg heeft [dochter een] - na vermeerdering van eis - gevorderd:
A
primair: geïntimeerden te veroordelen aan [dochter een] kopieën van alle bankafschriften vanaf 2005 van erflater te verstrekken en inzage te verlenen in de volledige administratie van erflater vanaf 2005;
subsidiair: aan [dochter een] inzage te verlenen in de volledige administratie vanaf 2005 van erflater;
B
te bepalen dat de overschrijvingen ter grootte van in totaal € 78.138,28 gelden als onttrekkingen en bij de verdeling van de nalatenschap betrokken dienen te worden;
C
te bepalen dat de in de bij de akte gevoegde bijlage genoemde stukken bij de verdeling van de inboedel worden betrokken.
3. In eerste aanleg hebben geïntimeerden gevorderd:
de verdeling vast te stellen op de voet van artikel 3:185 BW, en wel een verdeling zoals door notaris mr. Heemskerk voorgesteld in zijn e-mail van 16 april 2012.
4. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van [dochter een] afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen en derhalve de nalatenschap verdeeld van [vader, de erflater] , zo dat aan [dochter twee] de inboedelgoederen worden toebedeeld, aan welke goederen de waarde van € 500,- wordt toegekend te vergoeden aan de nalatenschap, en het alsdan ontstane saldo van € 35.267,01 zo verdeeld dat aan ieder der partijen wordt toebedeeld een bedrag in contanten groot € 8.816,75.
Het meer of anders verzochte is afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Algemeen
5. In geschil is de verdeling van de nalatenschap van Leendert Kruit, geboren op 31 maart 1917 en overleden op 20 december 2009. Erflater is overleden zonder bij uiterste wil te beschikken over zijn nalatenschap. Diens erfgenamen zijn:
- de heer [de erven van de zoon] , die is overleden op 4 juni 2010
- mevrouw [dochter twee]
- mevrouw [dochter drie]
- mevrouw [dochter een] .
De erven van [de erven van de zoon] voornoemd zijn de enige erfgenamen van wijlen [de erven van de zoon] .
Vordering in hoger beroep
6. [dochter een] vordert dat het aan het hof behage, zo nodig onder correctie en/of aanvulling van de gronden:
A. het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
B. bij arrest, bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad, alsnog de verdeling van de nalatenschap van wijlen [vader, de erflater] , geboren op [datum] en overleden op [datum] , te bevelen, desgewenst ten overstaan van een door het hof te benoemen notaris, bij welke verdeling de volledige administratie van erflater over zeven voorafgaande jaren aan zijn overlijden wordt betrokken, en waarbij de onttrekkingen aan de nalatenschap zullen worden vastgesteld die in het verleden hebben plaatsgevonden;
C. bij arrest, bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad, te bepalen dat de overschrijvingen ter grootte van in totaal € 38.700,- aan [de erven van de zoon] als onttrekkingen moeten worden beschouwd en als zodanig bij de verdeling van de nalatenschap dienen te worden betrokken;
D. bij arrest, bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad, te bepalen dat de overschrijvingen ter grootte van in totaal € 41.216,28 aan [dochter twee] als onttrekkingen moeten worden beschouwd en als zodanig bij de verdeling van de nalatenschap dienen te worden betrokken;
E. bij arrest, bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad, te bepalen dat pinopnames ter grootte van een totaal bedrag van € 15.000,- als onttrekkingen moeten worden beschouwd en als zodanig bij de verdeling van de nalatenschap dienen te worden betrokken;
F. bij arrest, bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad, te bepalen dat [dochter twee] en [de erven van de zoon] rekening en verantwoording afleggen over het beheer van het vermogen van erflater [vader, de erflater] ;
G. geïntimeerden, ieder hoofdelijk, te veroordelen, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van beide instanties, salaris advocaat daaronder begrepen, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
7. Geïntimeerden concluderen dat het aan het hof moge behagen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I het bestreden vonnis, zo nodig met verbetering van de gronden, te bekrachtigen;
II [dochter een] te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de betekening van het te dezer zake te wijzen arrest tot aan de dag der algehele voldoening.
8. [dochter een] stelt dat er onttrekkingen zijn gedaan aan het vermogen van erflater, welke onttrekkingen bij de verdeling van de nalatenschap moeten worden betrokken. [dochter een] stelt zich daartoe, kort weergegeven, op het standpunt dat erflater niet in staat was vrijelijk zijn wil ten aanzien van de gedane betalingen te bepalen. Er is volgens [dochter een] derhalve ook aanleiding en juridische grondslag voor het afleggen van rekening en verantwoording door [dochter twee] en [de erven van de zoon] over het door hen gevoerde beheer over de financiën van hun vader. De onttrekkingen die volgens [dochter een] bij de verdeling van de nalatenschap dienen te worden betrokken zijn de volgende:
- driemaal een bedrag van € 12.900,-, overgeboekt op 28 september 2006, 27 april 2007 en 11 maart 2008 van een bankrekening van erflater naar een bankrekening van [de erven van de zoon] c.s.;
- een bedrag van € 41.216,28 dat in de periode vanaf 2005 tot en met 5 januari 2010 is overgemaakt op de bankrekening van [dochter twee] ;
- een bedrag van € 15.000,-, welk bedrag onderdeel is van een totaal bedrag van € 45.340,- dat in de periode 2005 tot en met 2009 is gepind van de bankrekening van erflater.
9. Volgens [dochter een] was er sinds 2006 en al eerder sprake van dementie bij erflater, die daarnaast ook slechthorend en zeer slechtziend was. Erflater was volgens [dochter een] dan ook niet in staat zijn wil op verantwoorde wijze te bepalen. Hij kon zelf niet meer zien welke bedragen van zijn bankrekening werden afgeschreven en was niet in staat de consequenties van de betalingen aan [de erven van de zoon] en [dochter twee] te overzien. Ook is het onwaarschijnlijk dat – indien wel sprake zou zijn geweest van schenkingen - erflater ermee ingestemd zou hebben dat [dochter een] niets zou ontvangen. [dochter een] is van mening dat zij met de door haar overgelegde schriftelijke bewijsstukken alsmede de waarnemingen van haarzelf en haar echtgenoot heeft aangetoond dat er in ieder geval sprake was van beginnende dementie bij erflater. [dochter een] is voorts van mening dat geïntimeerden rekening en verantwoording dienen af te leggen over het door hen gevoerde beheer van de financiën van erflater. Juist in deze situatie waarin erflater in een steeds meer afhankelijke positie geraakte, is het niet meer dan redelijk en billijk dat deze rekening en verantwoording wordt afgelegd.
10. Geïntimeerden betwisten dat er sprake was van wilsonbekwaamheid bij erflater. Erflater was betrokken bij zijn financiën en besliste zelf wat er met zijn vermogen gebeurde. Slechts uit praktisch oogpunt is er op 13 december 2006 een algehele notariële volmacht van erflater gekomen. Om fiscale redenen heeft erflater driemaal een schenking van € 12.900,- aan drie van zijn kinderen gedaan. Vanwege een geëscaleerde ruzie is er in 2006 een relationele breuk ontstaan tussen enerzijds [dochter een] en anderzijds erflater en de overige kinderen. Om die reden wilde erflater geen schenking aan [dochter een] doen. [dochter twee] , die haar hele leven bij haar ouders heeft gewoond, heeft naast een voltijds baan en het huishouden de zorg voor erflater op zich genomen. Zij betaalde voor haar vader uit eigen zak en declareerde dan periodiek, waarna van de rekening van erflater het gedeclareerde bedrag op haar rekening werd overgemaakt. Pintransacties werden gedaan om diverse, ook omvangrijke, contante betalingen voor erflater te doen zoals de aanschaf van een bed en stoelen. Dit is altijd de gang van zaken geweest, ook toen [dochter een] en erflater nog niet met elkaar waren gebrouilleerd. De bewijsstukken waarnaar door [dochter een] wordt verwezen zijn ruimschoots onvoldoende om tot de conclusie van wilsonbekwaamheid van erflater te kunnen leiden. Het enige dat uit de stukken blijkt is dat er meldingen zijn geweest van vergeetachtigheid en dat erflater in 2009 een periode verward is geweest. Om wilsonbekwaamheid aan te tonen is echter meer nodig.
Geïntimeerden zijn voorts van mening dat zij geen rekening en verantwoording hoeven af te leggen, omdat er tussen erflater en geïntimeerden geen rechtsverhouding is ontstaan om zich over de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Temeer nu niet is gebleken noch gesteld dat erflater bij leven bezwaren heeft gehad tegen de wijze waarop zijn kinderen van de volmacht gebruik hebben gemaakt.
11. Het hof oordeelt als volgt. De vorderingen van [dochter een] zijn allen gebaseerd op de door haar gestelde wilsonbekwaamheid van erflater. Nu [dochter een] stelt dat sprake was van wilsonbekwaamheid van erflater en geïntimeerden zulks gemotiveerd hebben betwist dient zij deze wilsonbekwaamheid aan te tonen. Zij dient aan te tonen dat erflater op het moment van het verrichten van de schenkingen en het doen van de betalingen vanwege zijn geestesgesteldheid niet in staat was zijn wil te bepalen.
12. Ter onderbouwing van haar stelling dat erflater wilsonbekwaam was en derhalve een met de verklaring overeenstemmende wil heeft ontbroken gedurende de periode vanaf 2006 en al eerder, heeft [dochter een] een brief van de huisarts van erflater van 30 september 2010, een brief van Parnassia van 11 november 2009, een tweetal specialistenberichten van de afdeling interne geneeskunde van 8 december 2006 en van 27 juni 2008 en een brief van [dochter twee] (op welke brief staat vermeld ‘ontvangen op 8-7-2006’) in het geding gebracht.
13. [dochter een] heeft voorts een uitdrukkelijk bewijsaanbod gedaan. Zij biedt aan haar stellingen te onderbouwen door bijvoorbeeld de bankafschriften van de bankrekeningen van erflater te overleggen en haar echtgenoot de heer [naam] te horen als getuige.
14. Het hof gaat aan het bewijsaanbod voorbij voor zover het betreft de overlegging van de bankafschriften. Immers, noch daargelaten dat [dochter een] deze stukken op elk moment van de procedure heeft kunnen inbrengen zonder dat daartoe een bewijsopdracht nodig is, heeft [dochter een] ook niet aangegeven hoe overlegging van deze stukken kan bijdragen tot het bewijs van haar stelling dat erflater reeds vanaf 2006 en al eerder wilsonbekwaam was. Zij stelt daartoe slechts dat met deze stukken kan worden aangetoond dat er onttrekkingen plaatsvonden, in welke mate dat gebeurde en op welke momenten. Naar het hof begrijpt bestaat er bovendien tussen partijen geen geschil over de data en de bedragen van de gestelde schenkingen en betalingen.
15. Het hof zal voor het overige [dochter een] toelaten tot bijbrengen van bewijs. [dochter een] heeft het aanbod haar echtgenoot de heer [naam] als getuige te doen horen toegelicht door te stellen dat hij een verklaring kan afleggen over de gesteldheid van erflater in 2006 en eerder. Volgens geïntimeerden start de periode waarover [dochter een] stelt dat erflater wilsonbekwaam was vanaf het moment dat zij en haar echtgenoot niet meer bij erflater over de vloer kwamen en de notariële volmacht aan [dochter twee] en [de erven van de zoon] werd verleend. Het hof merkt hierover op dat geïntimeerden in de memorie van antwoord opmerken dat alle erfgenamen tot en met juni 2006 nog goed onderling contact hadden en dat zij regelmatig bij erflater kwamen koffie drinken. Ook heeft [dochter een] tijdens het pleidooi over de op 13 december 2006 gegeven notariële volmacht opgemerkt dat erflater deze niet bewust heeft verleend. Nu de heer [naam] kennelijk kan verklaren over uit eigen waarneming bekende feiten, zal het hof [dochter een] tot het leveren van bewijs toelaten.
16. Na het getuigenverhoor en een eventueel getuigenverhoor van de zijde van geïntimeerden, zal het hof de door [dochter een] in het geding gebrachte stukken van de hiervoor onder 12 voornoemde deskundigen alsmede de brief van [dochter twee] bij de beoordeling van het geschil van partijen betrekken.
17. Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
 bepaalt dat [dochter een] wordt toegelaten tot het leveren van bewijs, meer in het bijzonder door het horen van getuigen, dat erflater vanwege zijn geestesgesteldheid niet in staat was zijn wil te bepalen vanaf 2006 en al eerder en derhalve vanaf die periode wilsonbekwaam was;
 bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. A.H.N. Stollenwerck in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag, en wel op
30 juni 2015om
10.00 uur;
 bepaalt dat uitstel van dit getuigenverhoor eenmaal zal worden verleend, indien daarom, onder opgave van verhinderdata van beide partijen, binnen twee weken na dit arrest schriftelijk wordt verzocht;
 bepaalt dat [dochter een] uiterlijk twee weken voor genoemd getuigenverhoor aan de griffie handel en aan de wederpartij de namen toezendt van de door haar te horen getuigen;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kamminga, van Kempen en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.