ECLI:NL:GHDHA:2015:2472

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
200.160.484/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Obbink-Reijngoud
  • A. Warnaar
  • W. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en verdeling draagkracht over (stief)kinderen

In deze zaak gaat het om de wijziging van de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor hun minderjarige kinderen. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam te vernietigen en een hogere kinderalimentatie vast te stellen. De man verzoekt in incidenteel hoger beroep om de bestreden beschikking te vernietigen en een lagere kinderalimentatie vast te stellen. Het hof oordeelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de man is gehuwd met een nieuwe partner en samen met haar een gezin vormt met stiefkinderen. Het hof stelt de behoefte van de minderjarigen vast en verdeelt de draagkracht van de man over al zijn (stief)kinderen. De man moet aan de vrouw een kinderalimentatie betalen van € 139,- per maand per kind voor de periode van 19 februari 2014 tot 1 januari 2015, en € 121,- per maand per kind vanaf 1 januari 2015. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 10 juni 2015
Zaaknummer : 200.160.484/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-1453
Zaaknummer rechtbank : C/10/445256
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Soytekin te Rotterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. Zantman te Krimpen aan den IJssel.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 2 december 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
25 september 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 30 januari 2015 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 16 maart 2015 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 14 april 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
  • op 5 februari 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
  • op 2 april 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 16 april 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de man.
De man is in verband met familieomstandigheden niet ter zitting verschenen.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting nog een productie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2011 in die zin gewijzigd dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van na te noemen minderjarigen met ingang van 19 februari 2014 wordt bepaald op € 171,- per maand per kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna ook kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (hierna ook: [minderjarige 1] ) en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (hierna ook: [minderjarige 2] ), hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat verzoeken van de man dienen worden afgewezen, althans dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie is verschuldigd van minimaal € 293,- per maand per kind een en ander met ingang van datum beschikking hof, althans een zodanig bedrag en een zodanige ingangsdatum te bepalen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren en voorts te bepalen dat eventuele bestaande achterstanden van de vrouw worden kwijtgescholden. Kosten rechtens.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof in principaal appel het hoger beroep van de vrouw niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren. In incidenteel hoger beroep verzoekt de man het hof de bestreden beschikking op grond van de in zijn incidenteel hoger beroepschrift genoemde gronden te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 19 februari 2014 tot 1 december 2014 een kinderalimentatie verschuldigd is van € 129,- per maand per kind, vanaf 1 december 2014 tot 1 januari 2015 een bijdrage van € 127,- per maand per kind en vanaf 1 januari 2015 een bijdrage van € 109,- per maand per kind, althans telkens met een zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4. De vrouw bestrijdt het incidenteel appel en verzoekt het hof de man in zijn incidenteel appel niet ontvankelijk te verklaren, althans het incidenteel appel van de man af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van dit geding.

Wijziging van omstandigheden

5. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Deze wijzigingsgrond is er in ieder geval in gelegen dat de man op 25 mei 2012 is gehuwd met mevrouw [nieuwe partner man] (hierna ook: [nieuwe partner man] ) en hij samen met haar twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie ( [minderjarige 3] en [minderjarige 4] en hun minderjarige kind ( [minderjarige 5] ) een gezin vormt.
6. Nu zich een wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voordoet, zal het hof beoordelen of de door de man te betalen alimentatie nog voldoet aan de wettelijke maatstaven, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden.

Ingangsdatum

7. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de ingangsdatum van het wijzigingsverzoek ten onrechte op 19 februari 2014 heeft bepaald. Volgens haar waren er omstandigheden die aanleiding hadden moeten geven om de wijziging niet eerder in te laten gaan dan op de datum van de bestreden beschikking. Zo heeft de man nagelaten vanaf januari 2014 inzage te geven in zijn financiële situatie. Daarnaast zijn de betaalde alimentatiebijdragen consumptief van aard en reeds aan de minderjarigen besteed. De man heeft daartegen aangevoerd dat de vrouw al eind november 2013 over de beschikking van het hof in de zaak tussen [nieuwe partner man] en de man tegen [ex-partner van de huidige partner van de man] (zie hierna onder 16) beschikte, zodat het haar bekend was dat er een wijziging van omstandigheden was die een wijziging van de kinderalimentatie rechtvaardigde. Verder heeft de man de vrouw een (ruimer) voorstel gedaan om procederen te voorkomen, waarop de vrouw niet is ingegaan, aldus de man.
8. Het hof acht het, evenals de rechtbank, redelijk om aansluiting te zoeken bij de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift, aangezien de vrouw vanaf die datum op de hoogte was van het verzoek van de man en zich had dienen te realiseren dat, gelet op de haar bekende omstandigheden, zijn verzoek geheel of gedeeltelijk zou kunnen worden toegewezen. Het hof zal derhalve uitgaan van 19 februari 2014 als ingangsdatum. Het hof zal dan ook het verzoek te bepalen dat eventuele achterstanden van de vrouw worden kwijtgescholden (lees: haar te ontheffen van de verplichting om eventueel te veel ontvangen kinderalimentatie terug te betalen), afwijzen.

Behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]

9. De vrouw stelt dat bij de berekening van de behoefte van de minderjarigen ten onrechte rekening gehouden is met een kindgebonden budget van € 136,-. Volgens haar dient slechts rekening gehouden te worden met een kindgebonden budget van € 118,- per maand, waardoor de behoefte € 1.057,- bedraagt (geïndexeerde behoefte van € 1.175,- minus € 118,-).
10. De man is – kort gezegd – van mening dat het kindgebonden budget juist te laag door de rechtbank is vastgesteld, nu uit de door de vrouw overlegde stukken blijkt dat zij in 2013 een kindgebonden budget kreeg van € 146,25 per maand. Daarnaast wijst de man erop dat [minderjarige 2] op 20 november 2014 twaalf jaar is geworden, waardoor het kindgebonden budget vanaf 1 december 2014 is verhoogd met € 19,- per maand tot € 165,-.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarigen in 2011 in totaal
€ 1.130,- per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2014 bedraagt de behoefte € 1.175,- per maand. Hierop strekt in mindering het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget. Nu uit de door de vrouw overgelegde definitieve berekening toeslagen 2013 is gebleken dat zij in 2013 recht had op een kindgebonden budget van € 146,- per maand en de vrouw ter zitting heeft verklaard dat haar inkomen in 2014 niet substantieel is gewijzigd, gaat het hof ervan uit dat zij ook in 2014 aanspraak kon maken op een kindgebonden budget van € 146,- per maand. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen komt daarmee afgerond op € 1.029,- per maand.
Het hof gaat aan de – weersproken – stelling van de man dat de behoefte van de minderjarigen vanaf 1 december 2014 dient te worden verlaagd in verband met een hoger kindgebonden budget voor [minderjarige 2] voorbij, nu uit zijn berekening blijkt dat een verhoging van het kindgebonden budget met het door hem gestelde bedrag slechts tot een marginale vermindering van zijn bijdrage met € 2,- per maand zou leiden.

Eigen aandeel van de ouders

12. Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Het hof volgt daarbij de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het hof zal derhalve eerst de draagkracht van de vrouw, de man en zijn nieuwe partner met elkaar vergelijken.
13. Het hof zal bij de beoordeling van de draagkracht uitgaan van de meest recente financiële gegevens van partijen, zijnde de financiële gegevens uit 2013 van de man en de financiële gegevens uit 2014 van de vrouw. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat namens de man ter zitting onweersproken is verklaard dat zijn winst uit onderneming over het jaar 2014 niet veel afwijkt van de winst over 2013.

Draagkracht van de man

14. Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de man, evenals de rechtbank, uit van een winst uit onderneming van € 64.523,- per jaar, hetgeen blijkt uit de door de man overgelegde jaarstukken over 2013. Het hof houdt daarbij geen rekening met de gemiddelde winst uit onderneming over de afgelopen drie jaren, nu is gebleken dat de man met ingang van 1 januari 2013 verplicht is 21% BTW af te dragen en hij deze extra kosten vanwege de continuïteit van de onderneming niet volledig kan doorberekenen aan zijn patiënten. De winstcijfers over 2013 vormen derhalve een goede prognose voor de komende jaren.
15. Voorts houdt het hof rekening met de investeringsaftrek, de zelfstandigenaftrek, de MKB winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Het hof acht het eveneens redelijk om rekening te houden met de door de man opgevoerde premie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 3.297,- per jaar, nu deze voorziening niet ongebruikelijk is en de man genoegzaam heeft aangetoond dat hij de premie voldoet. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man van € 3.619,- per maand.
16. Conform de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen zal het hof de draagkracht vaststellen aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 860]. De draagkracht van de man bedraagt volgens deze formule € 1.171,- per maand (exclusief fiscaal voordeel). Dat het hof de draagkracht van de man in een eerdere procedure tussen [nieuwe partner man] en haar ex-partner [ex-partner van de huidige partner van de man] bij beschikking van 6 augustus 2014 op € 1.280,- heeft berekend, doet daaraan – nu iedere zaak op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld en in beide procedures niet dezelfde belanghebbenden optraden – niet af. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de vrouw verzocht, de woonlastencomponent aan te passen, nu de draagkracht op een forfaitaire wijze wordt berekend en een beroep op de aanvaardbaarheidstoets, zoals in de richtlijn van de Expertgroep bedoeld, slechts aan de onderhoudsplichtige toekomt.

Draagkracht van de vrouw

17. Het hof stelt vast dat in hoger beroep – behoudens de stelling van de vrouw dat bij de berekening van de draagkracht uit moet worden gegaan van hetzelfde referentiejaar, waarover het hof zich reeds in rechtsoverweging 13 heeft uitgelaten – geen grieven zijn gericht tegen het door de rechtbank in aanmerking genomen inkomen en de maandlasten van de vrouw in 2013. Het hof zal derhalve van dezelfde gegevens uitgaan als de rechtbank vaststelde, hetgeen leidt tot een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 2.332,- per maand.
18. Op grond van de in rechtsoverweging 16 genoemde formule, bedraagt de draagkracht van de vrouw daarmee € 541,- per maand.

Draagkracht [nieuwe partner man]

19. Naar het oordeel van het hof heeft [nieuwe partner man] op dit moment – ondanks haar opleiding en ervaring – geen draagkracht om enige bijdrage in de kosten van [minderjarige 3] , [minderjarige 3] en [minderjarige 5] te voldoen. Zij heeft geen inkomsten en de zorg voor het gezin komt voornamelijk op haar neer. Wel mag van [nieuwe partner man] – zoals het hof reeds in zijn beschikking van 6 augustus 2014 in de procedure tussen [nieuwe partner man] en [ex-partner van de huidige partner van de man] heeft overwogen – worden verwacht dat zij zich zal inspannen om op termijn een substantieel inkomen uit arbeid te verwerven.

Verdeling van de draagkracht van de man

20. Vast staat dat de man door zijn huwelijk met [nieuwe partner man] ook onderhoudsplichtig jegens zijn minderjarige stiefkinderen [minderjarige 3] en [minderjarige 3] is geworden, omdat zij thans tot het gezin van de man behoren. Ingevolge artikel 1:400 BW zal het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man ten behoeve van de kinderen van partijen rekening houden met alle onderhoudsverplichtingen die hij jegens zijn vijf (stief)kinderen heeft, zodat zijn draagkracht uiteindelijk over de vijf (stief)kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is verdeeld zal worden naar rato van hun behoefte. Het hof zal derhalve ook de behoefte van [minderjarige 3] , [minderjarige 3] en [minderjarige 5] vaststellen. Niet gebleken is van omstandigheden, die er toe leiden dat de draagkracht van de man op een andere wijze dient te worden verdeeld.
21. De behoefte van [minderjarige 3] en [minderjarige 3] van in totaal € 980,- per maand (geïndexeerd naar 2014) staat tussen partijen niet ter discussie, zodat het hof deze als vaststaand beschouwt.
22. Voor de bepaling van de behoefte van [minderjarige 5] gaat het hof uit van het netto besteedbaar gezinsinkomen van de man en [nieuwe partner man] , verminderd met de destijds geldende kinderbijdrage voor de minderjarigen van € 873,16 per maand, nu deze kinderbijdrage niet ten goede is gekomen aan het huidige gezin van de man, en vermeerderd met het door het hof berekende fiscaal voordeel van € 75,- per maand in 2014. Het hof zal, anders dan de rechtbank, het netto besteedbaar gezinsinkomen vermeerderen met de door de vader van [minderjarige 3] en [minderjarige 3] betaalde kinderalimentatie van € 667,- per maand. Dat bedrag stond immers ter beschikking van het gezin van de man en [nieuwe partner man] . Niet gebleken is dat de man thans aanspraak kan maken op een kindgebonden budget. Het hof berekent het netto besteedbaar gezinsinkomen van de man en [nieuwe partner man] derhalve op afgerond € 3.488,- (€ 3.619,- minus € 873,16 plus € 667,- plus € 75,-) per maand. Op basis van bovenstaande gegevens en rekening houdend met het toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (uitgaande van de drie kinderen), becijfert het hof de behoefte van [minderjarige 5] aan de hand van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2014 op € 335,- per maand.
23. Met inachtneming van het voorgaande zal het hof de beschikbare draagkracht van de man naar rato van de behoefte van alle kinderen verdelen, en wel als volgt:
[behoefte [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ] / [totale behoefte van de kinderen] ) x [draagkracht man] =
€ 1.029,- / € 2.344,- x € 1.171,- = € 514,-
[behoefte [minderjarige 3] en [minderjarige 3] ] / [totale behoefte van de kinderen] ) x [draagkracht man] =
€ 980,- / € 2.344,- x € 1.171,- = € 490,-
[behoefte [minderjarige 5] ] / [totale behoefte van de kinderen] ) x [draagkracht man] =
€ 335,- / € 2.344,- x € 1.171,- = € 167,-.
24. Nu de man tot 1 januari 2015 aanspraak heeft kunnen maken op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud, dient zijn beschikbare draagkracht tot 1 januari 2015 verhoogd te worden met een bedrag van € 75,- aan fiscaal voordeel. De totale beschikbare draagkracht van de man ten behoeve van de minderjarigen bedraagt daarmee tot 1 januari 2015 € 589,- per maand. Na 1 januari 2015 vervalt het fiscaal voordeel voor de alimentatieplichtige en is de man in staat om ten behoeve van de minderjarigen maximaal € 514,- per maand bij te dragen in hun verzorging en opvoeding.

Draagkrachtvergelijking

25. Nu de gezamenlijke draagkracht van de man en de vrouw hoger is dan de behoefte van de minderjarigen zal het hof de behoefte over partijen verdelen. Ieders aandeel wordt berekend door zijn of haar draagkracht te delen door de totale draagkracht en te vermenigvuldigen met de behoefte, ofwel tot 1 januari 2015:
Het deel van de man bedraagt: € 589,- / € 1.130,- x € 1.029 = € 536,-
Het deel van de vrouw bedraagt: € 541,- / € 1.130,- x € 1.029 = € 493,-
En vanaf 1 januari 2015:
Het deel van de man bedraagt: € 514,- / € 1.055,- x € 1.029 = € 501,-
Het deel van de vrouw bedraagt: € 541,- / € 1.055,- x € 1.029 = € 528,-
26. Gelet op de draagkrachtvergelijking, die het hof op basis van het vorenstaande heeft verricht, draagt de man naar rato bij in de kosten van de minderjarige indien hij vanaf 19 februari 2014 tot 1 januari 2015 een bedrag van € 268,- (inclusief fiscaal voordeel) per maand per kind betaalt en vanaf 1 januari 2015 een bedrag van € 250,- per maand per kind.

Zorgkorting

27. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een zorgkorting van 20 %. Volgens hem dient rekening te worden gehouden met een zorgkorting van 25 %. De vrouw heeft daartegen bezwaar gemaakt.
28. Het hof overweegt als volgt. De man heeft onweersproken gesteld dat de minderjarigen één keer in de veertien dagen vanaf vrijdagmiddag 15.00 uur tot zondagavond na het eten en de helft van de vakanties en feestdagen bij hem verblijven. Deze zorgregeling heeft tot gevolg dat de minderjarigen gemiddeld (afgerond) twee dagen per week bij de man verblijven, zodat het hof rekening zal houden met een zorgkorting van 25 %, zijnde € 129,- per maand per kind. Dat de man in eerste aanleg expliciet een percentage van 20% heeft genoemd, leidt – gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep – niet tot een ander oordeel.
29. De zorgkorting van € 129,- per maand strekt in mindering op het eigen aandeel van de man, waardoor het eigen aandeel van de man in de periode van 19 februari 2014 tot 1 januari 2015
€ 139,- (€ 268,- minus € 129,-) per maand per kind bedraagt en in de periode na 1 januari 2015
€ 121,- (€ 250,- minus € 129,-) per maand per kind.

Conclusie

30. Gelet op het voorgaande zal het hof bepalen dat de man aan de vrouw voor de periode van
19 februari 2014 tot 1 januari 2015 een bedrag van € 139,- per maand per kind dient te betalen ter zake kinderalimentatie en met ingang van 1 januari 2015 een bedrag van € 121,- per maand per kind. Deze kinderalimentatie is in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat de bestreden uitspraak wordt vernietigd.

Proceskostenveroordeling

31. Het hof ziet geen aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren.
32. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2011 - de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie in de periode van
19 februari 2014 tot 1 januari 2015 op € 139,- per maand per kind en met ingang van 1 januari 2015 op € 121,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Obbink-Reijngoud, Warnaar en Willems, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2015.