ECLI:NL:GHDHA:2015:2440

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
10 september 2015
Zaaknummer
200.152.622/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Exoneratie op terreinbord en aansprakelijkheid bij schade tijdens hijswerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Hoofdstad c.s. tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de aansprakelijkheid van Waalhaven Botlek Terminal B.V. (WBT) voor schade aan een vrachtwagencombinatie werd afgewezen. De schade ontstond tijdens het lossen van een container door een kraanmachinist van WBT, waarbij de chauffeur van [appellant sub 2] niet goed had opgelet. Hoofdstad c.s. vorderde vergoeding van de schade, maar de kantonrechter oordeelde dat WBT zich kon beroepen op een exoneratiebeding dat op een terreinbord was vermeld. Hoofdstad c.s. stelde dat de exoneratie niet van toepassing was, omdat de chauffeur niet had kunnen begrijpen dat aansprakelijkheid voor onzorgvuldig handelen werd uitgesloten. Het hof oordeelt dat de exoneratie niet van toepassing is in dit geval, omdat de chauffeur niet had hoeven begrijpen dat de aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit onzorgvuldig handelen werd uitgesloten. Het hof laat beide partijen toe tot het leveren van bewijs over de aansprakelijkheid en de rol van de chauffeur en de kraanmachinist in de schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.152.622/01
Zaaknummer rechtbank : 2039431 / HA ZA 13-19766

arrest d.d. 15 september 2015

inzake

1. Assurantiebedrijf Hoofdstad B.V.,

gevestigd te Diemen,

2. [appellant sub 2],

gevestigd te Gorinchem,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: Hoofdstad c.s. en ieder afzonderlijk: Hoofdstad en
[appellant sub 2],
advocaat: mr. R.A.I. Thuys te Diemen,
tegen

Waalhaven Botlek Terminal B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: WBT,
advocaat: mr. A.D. Huisman te Rotterdam.

Het verloop van het geding

1.1
Bij exploot van 27 juni 2014 is Hoofdstad c.s. in beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam van 28 maart 2014.
1.2
Bij memorie van grieven heeft Hoofdstad c.s. één grief aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep die door WBT bij memorie van antwoord is bestreden.
1.3
Ten slotte zijn de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

2.1
De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 28 maart 2014 onder 2. een aantal feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn geen grieven gericht of bezwaren geuit, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan, met dien verstande dat in rov. 2.3 voor het bedrag van
€ 4.607,80 wordt gelezen € 4.706,80.
2.2
[appellant sub 2] is een transportbedrijf. WBT oefent een containerbedrijf uit als rechtsopvolger van Holland Terminal B.V. en Repaircon B.V. Zij huurt de containerterminal en alle roerende en onroerende zaken van Holland Terminal B.V. Op 28 december 2010 liet een vrachtwagenchauffeur van [appellant sub 2] een container van zijn trekker met oplegger lossen door een kraanmachinist van WBT. Dat is niet goed gegaan. Met de container werd ook de combinatie omhoog opgehesen, waarna deze op de rechterzijde is gevallen. Daardoor is schade ontstaan aan oplegger en trekker. [appellant sub 2] heeft vervangend vervoer gehuurd. Hoofdstad heeft aan [appellant sub 2] de schade aan oplegger en trekker vergoed onder aftrek van een eigen risico van € 750,-. Hoofdstad c.s. heeft WBT aansprakelijk gesteld. WBT heeft elke aansprakelijkheid afgewezen.
2.3
In deze procedure vordert Hoofdstad c.s. van WBT vergoeding van de schade aan oplegger en trekker en van de kosten van het vervangend vervoer. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen op grond van de overweging dat WBT zich met succes kan beroepen op het exoneratiebeding op het waarschuwingsbord aan de rechterzijde van de toegangspoort tot het terrein.
3. De grief van Hoofdstad c.s. is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter. Hoofdstad c.s. legt het geschil in volle omvang aan het hof voor.
Exoneratie op het terreinbord
4. De tekst op het terreinbord luidt als volgt.
“ATTENTIE
IEDERE BEZOEKER DIENT ZICH TE MELDEN BIJ DE BALIE
EEN IEDER DIE DIT TERREIN, DE GEBOUWEN, DE KADEMUUR EN DE DAARAAN AFGEMEERDE SCHEPEN BETREEDT, AANVAARDT DE VOLGENDE VOORWAARDEN:
MEN BEVINDT ZICH OP BOVENGENOEMDE PLAATSEN MET EVENTUELE VERVOERMIDDELEN EN/OF GOEDEREN VOLLEDIG OP EIGEN RISICO. VOOR SCHADE EN/OF LETSEL, TOEGEBRACHT AAN PERSONEN, VERVOERMIDDELEN EN GOEDEREN, HOE DAN OOK ON(T)STAAN, ZIJN H.T.HOLLAND TERMINALS B.V. EN REPAIRCON B.V. EN VOOR DEZE VENNOOTSCHAPPEN WERKENDE PERSONEN NIET AANSPRAKELIJK.
VOOR ZOVER NODIG, KAN DOOR ONS EEN BEROEP WORDEN GEDAAN OP DE ROTTERDAMSE STUWADOORSCONDITIES, ZOALS GEDEPONEERD BIJ DE GRIFFIE VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK VAN ROTTERDAM.
LET OP BEWEGENDE BEDRIJFSWERKTUIGEN, KRANEN EN VOERTUIGEN.
INSTRUCTIES VAN ONS TERMINALPERSONEEL DIENEN ONVOORWAARDELIJK TE WORDEN OPGEVOLGD.
VERBODEN ZICH IN DE CONTAINERSTACKS TE BEVINDEN.
MAXIMUM SNELHEID 15 KM/UUR.
ROKEN VERBODEN
DE DIRECTIE”
5. Tussen partijen is in geschil of de chauffeur van [appellant sub 2] heeft behoren te begrijpen dat (ook) was bedoeld om aansprakelijkheid uit te sluiten voor schade die voortvloeit uit het niet met de vereiste zorgvuldigheid uitvoeren van hijswerkzaamheden als de onderhavige. Met [appellant sub 2] is het hof van oordeel dat de chauffeur uit de algemene bewoordingen van de tekst, en de woorden ‘betreedt’ en ‘bevindt’ heeft mogen afleiden dat het hier ging om een uitsluiting van aansprakelijkheid voor de risico’s die men loopt op grond van de (enkele) aanwezigheid op de containerterminal vanwege de op het terrein plaats vindende activiteiten, zoals de verplaatsing van goederen door kranen, werk- en voertuigen (het zgn. terreinrisico). Degene die het terrein betreedt wordt daardoor opgeroepen tot waakzaamheid met het oog op die risico’s. De chauffeur behoefde niet te beseffen dat WBT aldus ook haar aansprakelijkheid beoogde uit te sluiten voor schade ontstaan in de specifieke relatie tussen [appellant sub 2] en WBT waarbij WBT lossingswerkzaamheden uitvoert voor [appellant sub 2], die de vrachtwagencombinatie voor het lossen van de containers diende te onderwerpen aan de zorgen van (de hijskranen en kraanmachinisten van) WBT en er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat daarbij de vereiste zorgvuldigheid zou worden betracht. Aan het voorgaande doet niet af dat de exoneratie aansprakelijkheid uitsluit voor schade toegebracht aan vervoermiddelen of goederen ‘hoe dan ook ontstaan’, omdat het ook hier om algemene bewoordingen gaat, waaruit de chauffeur niets anders behoefde af te leiden dan hiervoor is overwogen, namelijk dat het een uitsluiting van aansprakelijkheid betrof voor - vooraf niet steeds nauwkeurig te omlijnen - risico’s die men loopt door de enkele aanwezigheid op het terrein en niet was bedoeld als vrijbrief voor onzorgvuldigheid bij de uitvoering van de te verrichten (lossings)werkzaamheden. Anders dan WBT betoogt, behoefde de chauffeur van [appellant sub 2] ook niet te beseffen dat de terreinen nagenoeg uitsluitend worden bezocht door professionele derden die komen laden en lossen en evenmin behoefde hij daaruit de conclusie te trekken dat een terreinexoneratie zoals door hem begrepen naar de mening van WBT geen hout snijdt, wat er verder ook zij van die mening.
De conclusie is dan ook dat de exoneratie op het onderhavige geval niet van toepassing is.
Rotterdamse Stuwadoors Condities
6. WBT heeft zich verder beroepen op de op het waarschuwingsbord vermelde verwijzing naar de Rotterdamse Stuwadoors Condities (RSC). In de op 12 augustus 1976 ter griffie van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam gedeponeerde versie van de RSC is in artikel 8 lid 1 elke aansprakelijkheid van de stuwadoor voor schade uitgesloten, tenzij wordt bewezen dat deze het gevolg is van opzet of grove schuld van de stuwadoor of van iemand voor wie hij aansprakelijk is. WBT acht deze exoneratie in het onderhavige geval van toepassing.
7. Hoofdstad c.s. voert van haar kant aan dat, als al voorwaarden van toepassing zijn, niet de door WBT genoemde versie van de RSC, maar de door WBT met ingang van 17 juni 2009 gebezigde en op 2 september 2009 ter griffie van de rechtbank Rotterdam gedeponeerde Algemene voorwaarden van de Vereniging van Rotterdamse Terminal Operators (VRTO) van toepassing zijn, omdat in artikel 9.1 VRTO is bepaald dat die (VRTO-)voorwaarden worden geacht de meest recente versie te zijn van de Algemene Voorwaarden van de Vereniging van Rotterdamse Stuwadoors 1976.
8. Hoofdstad c.s. heeft niet gemotiveerd betwist dat door verwijzing op het terreinbord naar de Rotterdamse Stuwadoors Condities deze voorwaarden op de rechtsbetrekking van partijen van toepassing zijn, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Derhalve behoeft alleen de vraag te worden beantwoord welke versie van de voorwaarden tussen partijen geldt. Het hof is met Hoofdstad c.s. van oordeel dat (de chauffeur van) [appellant sub 2] uit de bewoordingen van het terreinbord - meer speciaal de precisering: ‘zoals gedeponeerd bij de griffie van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam’ - in combinatie met artikel 9.1. VRTO, mocht aannemen dat gedoeld werd op de meest recent gedeponeerde versie van de voorwaarden. WBT heeft onvoldoende weersproken dat zij krachtens artikel 6.1 onder a van de VRTO aansprakelijk is voor schade aan een vervoermiddel. Zij is alleen dan niet aansprakelijk voor de schade indien zij bewijst dat die schade niet is veroorzaakt door haar schuld of de schuld van personen voor wie zij verantwoordelijk is.
9. Uit het voorgaande vloeit voort dat WBT in beginsel krachtens artikel 6.1 onder a VRTO aansprakelijk is voor de schade en dat het aan haar is te bewijzen dat de schade niet door haar schuld of die van de kraanmachinist is veroorzaakt.
Fouten van de chauffeur
10. WBT heeft zich ter bevrijding van haar aansprakelijkheid erop beroepen dat de schade uitsluitend is te wijten aan de fout van de chauffeur van [appellant sub 2]. Deze heeft volgens WBT geen zorg gedragen voor het losmaken van de container van het chassis en heeft zichzelf niet gepositioneerd aan de zijkant van de vrachtwagen, maar aan de voorkant daarvan, zodat hij voor de kraanmachinist niet goed zichtbaar was.
11. Partijen zijn het erover eens dat de chauffeur (bij de poort) de twistlocks en pinnen dient los te maken, waarmee de container aan het chassis is vastgemaakt. Verder is niet in geschil dat de container aan de voorzijde is blijven vastzitten aan het chassis.
12. Hoofdstad c.s. stelt dat de chauffeur de twistlocks en pinnen inderdaad heeft losgemaakt en dat hij na het parkeren heeft gecontroleerd of alles nog los was. Zij is van mening dat vervolgens één van de pinnen aan de voorzijde is vastgeslagen aan het chassis. WBT heeft daartegenover aangevoerd dat het onmogelijk is dat een losgekoppelde twistlock weer ‘vast slaat’.
13. Tegenover dit bij dupliek (randnummer 12) gevoerde verweer heeft Hoofdstad c.s. bij memorie van grieven (randnummer 19) aangevoerd dat aan de voorzijde van de container pinnen zaten en aan de achterzijde twistlocks. Het hof leidt hieruit af dat Hoofdstad c.s. niet betwist dat een twistlock niet kan vast slaan, maar stelt dat in dit geval geen twistlock, maar een (andersoortige) pin is vastgeslagen. Dat het onmogelijk is dat een pin, niet zijnde een twistlock, weer vast slaat, heeft WBT niet gesteld.
14. Derhalve dient te worden vastgesteld of een twistlock of een pin vast is blijven zitten aan het chassis. De chauffeur, [chauffeur], heeft (in een schriftelijke verklaring, gedateerd 3 maart 2013) verklaard dat de container met twee pinnen aan de voorzijde en twee twistlocks aan de achterzijde aan het chassis was gezekerd. [betrokkene A] verklaart echter dat er een twistlock blijkt vast te blijven zitten aan de container (bijlage bij het schadeformulier) en dat de chauffeur de container niet goed los heeft gemaakt (handgeschreven antwoord op een brief van Hoofdstad c.s. van 21 maart 2011). In het schade-expertiserapport van de oplegger van 20 januari 2011 vermeldt Van Rijswijk Expertisebureau als bevinding dat beschadigd is aan de voor- en r.zijde de twistlock met pen.
15. Het hof volgt de van kort na het ongeluk daterende verklaring van [betrokkene A] en van Van Rijswijk Expertisebureau en gaat voorbij aan de verklaring van de chauffeur die van ruim twee jaar later dateert. Dat betekent dat er voorshands vanuit wordt gegaan dat aan de voorzijde van de oplegger een twistlock zat. Hoofdstad c.s. die in algemene termen een bewijsaanbod heeft gedaan, zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen dit bewijsvermoeden.
16. Mocht Hoofdstad c.s. er niet in slagen het vermoeden te ontzenuwen dat aan de voorzijde van de oplegger een twistlock zat, dan acht het hof op grond van hetgeen in rov.13 is overwogen, bewezen dat de chauffeur de container niet goed heeft losgemaakt.
17. Daarnaast dient de vraag te worden beantwoord of de chauffeur onjuist heeft gehandeld door niet (vanaf de achterzijde van de oplegger gezien) links van de combinatie te gaan staan, maar aan de voorzijde van de trekker.
18. Tussen partijen staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat het gebruikelijk is dat de kraanmachinist nadat hij een begin heeft gemaakt met het omhoog tillen van de container, wacht op een teken van de chauffeur dat de container goed los komt, voordat hij verder gaat met heffen. Daaruit kan worden afgeleid dat de kraanmachinist zich bij zijn werkzaamheden bedient van de hulp van de chauffeur om ervoor te zorgen dat de container goed omhoog komt. Het hof is van oordeel dat de kraanmachinist zich onder die omstandigheden ervan dient te vergewissen dat hij de chauffeur kan zien en als dat niet het geval is de hijswerkzaamheden dient te onderbreken totdat de chauffeur binnen zijn gezichtsveld is. De gestelde gevolgen van de beweerdelijke onjuiste positionering van de chauffeur zijn dan ook in de eerste plaats aan de kraanmachinist toe te rekenen.
Fouten van de kraanmachinist
19. Hoofdstad c.s. stelt dat de kraanmachinist moet worden verweten dat hij bleef doorhijsen, ook toen de chauffeur hem met hand- en armgebaren duidelijk probeerde te maken dat hij moest stoppen.
20. Op grond van het in rov. 18 omschreven gebruik om niet in één keer door te hijsen, maar even te kijken of de container goed los komt, heeft de kraanmachinist niet zorgvuldig gehandeld als hij dat rust-/checkmoment niet heeft ingelast. Gelet op artikel 6.1 onder a VRTO rust de bewijslast dat de schade niet het gevolg is van haar schuld of die van de kraanmachinist op WBT die heeft betwist dat de kraanmachinist ‘door is blijven hijsen’ en daarvan bewijs heeft aangeboden. Zij zal tot dat bewijs worden toegelaten, aansluitend aan het in rov. 15 bedoelde bewijs.
Slotsom
21. De slotsom van het voorgaande is dat Hoofdstad c.s. zal worden toegelaten tot het leveren van het in rov. 15 omschreven bewijs en WBT tot het in rov. 20 omschreven bewijs. Als geen van beide partijen in het hun opgedragen bewijs slaagt, moet worden geoordeeld dat de schade niet alleen het gevolg is van de fout van de kraanmachinist, maar ook van de handelingen van de chauffeur. Beide handelingen hebben in gelijke mate aan de schade bijgedragen, maar de fout van de chauffeur is naar het oordeel van het hof ernstiger dan de fout van de kraanmachinist, zodat een verdeling van 60% bijdrage aan de schade door de chauffeur en 40% bijdrage van de kraanmachinist aangewezen is als beide partijen niet slagen in het leveren van het bewijs.
22. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
- laat Hoofdstad c.s. toe tot het in rov. 15 omschreven bewijs;
- laat WBT toe tot het in rov. 20 omschreven bewijs;
- bepaalt dat, indien Hoofdstad c.s. en WBT getuigen willen doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. M.M. Olthof, op
donderdag 15 oktober 2015 om 13.30 uur;
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden oktober tot en met december van 2015, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Olthof, J.M. van der Klooster en D.A. Schreuder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2015 in aanwezigheid van de griffier.